De Nieuwe Belgische Illustratie. Jaargang 12
(1895)– [tijdschrift] Nieuwe Belgische Illustratie, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermdHet Bisschoppelijk Museum te Haarlem,
| |
[pagina 84]
| |
Zeer leerzaam is ook de verzameling versierde handschriftenGa naar voetnoot1), welke door de toevoeging van enkele kostbare plaatwerken, gelegenheid geeft om alle stijlen en manieren, van de Angelsaksische af tot aan die der renaissance, te beschouwen en te bestudeeren, en de keurigste tafereeltjes der miniatuurschildering te bewonderen. Dan leert men zien, met wat fijn gevoel en smaak de versiering der letters placht te geschieden, eene versiering die zoo natuurlijk uit de letters zelve voortgroeit, zich volkomen daarnaar voegt, en daarmee in het innigste verband blijft. Daar ziet men, hoe de kunst speelt met eene losheid en eenen rijkdom van vinding, dat het, om met Tater Weisz te spreken, een lust is het te bestudeeren. Men aanschouwt bijna in elk boek eene eigene manier; maar men ziet die tevens gelijkmatig volgehouden heel het handschrift door. Men bemerkt en bewondert, met wat vaste hand die middeleeuwsche schriftversierders werkten in lijnen en in letters. Laat mij dit hier zoo met opzet mogen schrijven, omdat er onlangs, bij de aankondi ging van zeker graveerwerk in allen ernst gezegd werd, dat ‘de plaat geteekend’ was ‘met die gewilde onvastheid van lijn en letter welke, in navolging der middeleeuwsche prentversiering, thans époque maakt in de kunst.’ Waarlijk, een verrassend bericht! Zeker, daar is in dat middeleeuwsche werk niets van die doode en doodende eenvormigheid en regelmaat, die onze eeuw van passer en liniaal aan haar zet- en drukwerk pleegt te geven; daar blijven leven en speling en vrijheid, die een poëtisch waas verbreiden over dat werk van de vrije hand. Maar ‘gewilde onvastheid’? Hm, hm. Schoone uitvlucht zou men zeggen van onze tegenwoordige kunst, die zich liefst wat minder moeite schijnt te willen geven voor het bijwerk, en die, uit heilige vreeze voor geliktheid en gemanierdheid, ‘gewild onvast’ werkt. Maar moet er dan, om deze gebreken te mijden, noodzakelijk in een ander uiterste vervallen worden? Mij dunkt, dat onze groote graveurs van de zeventiende eeuw wel anders leeren. Of zou soms. zoo is mij al de oneerbiedige gedachte ingevallen, die ‘gewilde onvastheid’ in verband staan met eene andere époque-makerij in de hedendaagsche schilderkunst, bij welke alle lijnen der teekening schuilgaan in nevelen?Ga naar voetnoot1)
bisschoppelijk museum te haarlem. paramentenkamer
begrafenis des heeren, vermoedelijk door of naar hugo van der goes (omstr. 1480).
Als proeven van schrift uit verschillende eeuwen geeft eene kleine verzamelingGa naar voetnoot2) een leerzaam overzicht. Hetzelfde doen verschillende bladen en strooken van notenschrift uit de voorgaande eeuwen, hetwelk naar tijdsorde gerangschikt is, van 600-1600.Ga naar voetnoot3) Om van metaalwerk te spreken, vermeld ik eene zeer belangrijke collectie van zilverwerk, dat in de voorgaande eeuw opgegraven is in de St.-Jacobskerk te 's-Gravenhage. en hetwelk, vervaardigd omstr. 1500-50, kostbare modellen verschaft voor kronen, medaillons, rozenkransen, ampullen enz. De vier miskannetjes bijzonderlijk zijn al meermalen besproken geworden.Ga naar voetnoot1) Ook kan aan een merkelijk getal rozenkransenGa naar voetnoot2) bestudeerd worden, met wat sierlijkheid en smaak men in voorgaande eeuwen deze voorwerpen van devotie wist te behandelen; desgelijks onder de afdeeling boekbandenGa naar voetnoot3), hoe rijk men met zilver de gebedenboeken wist op te luisteren, die ook soms met zilveren kettingen aan den arm gedragen werden. Veel onderricht is er te bekomen uit de verzameling van geborduurde kerkgewaden. Van de hoogste kunststukken af des Bourgondischen tijdvaks van de 15de eeuw (zie plaat hierboven) tot aan de laatste proeven of pogingen dezer eeuw, zijn er voorwerpen te beschouwen. Daaronder is belangrijk voor de geschiedenis der kunst een kasuifelGa naar voetnoot4), dat na de Hervorming vervaardigd is, en waarschijnlijk ook te Haarlem, wijl de voorstellingen gemaakt zijn naar de bekende prenten, door Hendrik Goltzius in 1593-94 gegraveerd. Toch vertoont het nog eene volmaaktheid van uitvoering, welke die der middeleeuwen niet onwaardig is. Weldra toch gingen van dit kunstvak de vroegere luister en volmaaktheid te loor. Men ziet dat aan de opvolgende stukken van de 17de eeuwGa naar voetnoot5). Gewis zijn er ook van deze te Haarlem vervaardigd, wijl men in de voorstellingen duidelijk de manier herkent der Haarlemsche schilders De Grebber en De Bray. Maar het stikwerk wordt al grover; weldra borduurt men alleen de lijnen der teekening, en komt het penseel kleuren en schaduwen aanvullenGa naar voetnoot6). Later weer bepaalt men zich louter tot bloemwerk, eerst plat en buigzaamGa naar voetnoot7), later in bas-relief, toch altijd nog met zijde en gouddraadGa naar voetnoot8), totdat eindelijk stukjes gekleurde zijde worden opgelegd, en er gansche druiventrossen, granaatappels en perziken op het kasuifel te grijpen liggenGa naar voetnoot9). Nog weer later wordt er geborduurd met de kleine gekleurde kraaltjesGa naar voetnoot10), welke, aan de ouderen onder ons. nog van moeders of grootmoeders zilveren ‘knipjes’ of geldbeursjes bekend zijn. Welk verloop smaak en mode hebben gehad | |
[pagina 85]
| |
kardinaal richelieu voor la rochelle, naar de schilderij van a.a. lesrel.
| |
[pagina 86]
| |
in de stoffen zelve der kerkelijke gewaden, leert de verzameling van fluweelen en zijden weefselsGa naar voetnoot1) die, naar tijdsorde gerangschikt, te beschouwen zijn. De kantenverzameling leert, dat er tweederlei maaksel te onderscheiden is: borduursel namelijk en weefsel. De eerste soort werd met de naald geborduurd: in de eerste tijden op linnen, met gedeeltelijk uitgetrokken draden (‘lacis brodé’), later op een van te voren geknoopt netwerk (‘filet brodé’) terwijl in den bloeitijd de ‘fond’ of ‘reseau’ tegelijkertijd vervaardigd werd. De naald alzoo borduurde, en vandaar de namen: Dentelles à l'aiguille, Point d'aiguille, Needlepoint. Needlework; in het Nederlandsch zou men kunnen zeggen: Naaldwerk. - Voor de andere soort werd een kussen aangewend, waarop het patroon bevestigd werd, terwijl er op de kruispunten van het patroon spelden werden gestoken. Het noodige getal draden, om klosjes (‘fuseaux’) gewonden, werd nu om en tusschen de spelden dooreengeweven. Vandaar de namen: Dentelles aux fuseaux. Pillow-lace, SpeldenwerkGa naar voetnoot2). Van de beide soorten zijn er overvloedig stalen voorhanden in allen trantGa naar voetnoot3). Vandaar dat er ook voor het vrouwelijk handwerk in het algemeen veel uit deze verzameling te leeren valt. In de volgende aflevering zal de plaat een gezicht geven op het tentoongestelde kantwerk. Als Studieboeken over oudheid en kunst vindt de bezoeker verscheidene degelijke werken, die door wijlen den kunstlievenden pastoor van Fijenoord, L.P.A. Gompertz, geschonken zijn. Noemen wij hier slechts: Le moyen-âge et la renaissance van Paul de la Croix. Paris 1848-51 - Les arts somptuaires. Hist. du costume et de l'ameublement door Hangard-Mangé. - Histoire des arts industriels au moyen-âge et à l'époque de la renaissance par Jules Labarte, Paris 1864-66. - Welby Pugin's Glossary of ecclesiastical ornament and costume. London 1868. - Bock's Geschichte der liturgischen Gewänder 1859; en Rheinlands Baudenkmale des Mittelalters van denzelfde. - Les Evangiles des dimanches et fêtes van Delaunay, met een groot aantal chromolithographieën naar middeleeuwsche miniaturen. Niet minder kostbaar is L'imitation de J. Chr. van Gruel et Engelmann, met miniaturen versierd naar de beroemdste schilderingen van de 13e, 14e, 15e en 16e eeuwen. Nog eene verzameling eindelijk is bepaaldelijk voor onze vaderlandsch-kerkelijke bouwkunst van bijzonder belang. Zij is getiteld: Onze Bouwmeesters, en bevat tal van afbeeldingen onzer vaderlandsche katholieke kerken, scholen en gestichten. De oudste zijn ontleend aan plaatsbeschrijvende werken, zooals er in de voorgaande eeuw vele verschenen zijn; doch verder zijn het vooral de in onzen tijd gebouwde kerken en gestichten, waarvan de afbeeldingen, doorgaans met de bouwkundige plannen er bij, ter bezichtiging liggen. Velen onzer kerkelijke bouwmeesters hebben de beleefdheid, de teekeningen en plannen hunner werken aan het museum te schenken. Wie alzoo met bouwlustige plannen omgaat kan, alvorens kerken of gestichten in loco te gaan zien, eerst in het museum verschillende plannen op zijn gemak vergelijken en bestudeeren. Zooveel moge genoeg zijn om aan te toonen dat het bisschoppelijk museum voorbeeld en leering biedt naar den eisch. Maar een tweede doel der oprichting is bewaring van hetgeen anders tot schade voor kunst of geschiedenis verloren mocht gaan. En zoo heeft dan al menig voorwerp bewaring gevonden, hetwelk slechts goed was om in bergkamers of op zolders jaarlijks bij den schoonmaak voor den dag te worden gebaald, om dan weer op de oude plaats hersteld te worden, totdat het eindelijk, geheel en al vervallen, slechts kon worden opgeruimd. Nu is er menig stuk beeldwerk voor den brandstapel behoed, menig kerkelijk parament, voorhangsel, zijden stof, weef- of borduur- of handwerk voor de mot bewaard. En menigmaal werd eene vondst gedaan, die merkwaardig was. Een pastoorsportret op doek, van de hand van Frans Hals,Ga naar voetnoot1) werd eenmaal door mij aangetroffen, jammerlijk uit de lijst geraakt, gekreukt en gebarsten. Om het werk van den beroemden meester, voor zoo ver nog aanwezig, onaangeroerd te laten, is het doek weder opgespannen en zoo veel noodig gereinigd geworden, maar is er van eene eigenlijke restauratie afgezien. Ook geraakten er verscheidene overblijfselen van kerkelijke zaken uit de middeleeuwen in handen van gewone burgerlui, en werden dan van geslacht op geslacht overgedragen, om vaak tot speelgoed voor de kleinen vernederd te worden, gelijk eenmaal een keurig, perkamenten getijdenboekje, dat thans een waardige plaats gevonden heeft in de verzameling. Zoo is ook meer dan een gegraveerd portret onzer oude geestelijkheid aan het museum gekomen uit gezinnen alwaar het vroeger den wand sierde van het huisvertrek, maar bij volgende geslachten, zooals het gaat, als ouderwetsch verschoven geraakte: een welkome bijdrage voor de portrettenverzameling. Eens kwam te Haarlem in een burgerhuis, dat op het terrein van het voormalige Carmelieterklooster staat, bij vertimmering eene balkversiering (balksleutel) te voorschijn, die den Evangelist S. Matthaeus voorstelt.Ga naar voetnoot2) Daardoor werd men opmerkzaam, dat er ook nog een groot stuk zandsteen (gedeelte van een gothiek raamharnas of kozijn) aanwezig was, vroeger opgegraven.Ga naar voetnoot3) En toen kwam de buurman ook nog met middeleeuwsch aardewerk aandragen, dat eenmaal op zijnen grond gevonden was.Ga naar voetnoot4) Een ander voorbeeld. Het was nog maar alleen uit de archieven bekend, dat de pastoor van het Haarlemsche Beggijnhofin 1695 een zeker huis ‘Rodenburch’ genaamd, in de St.-Janstraat tot pastorie verkregen had. Die naam was echter reeds geheel en al vergeten, toen uit een hoek van den tuin der voormalige pastorie een steenGa naar voetnoot5) te voorschijn kwam, waarop een roodgeverfde burcht stond gebeeldhouwd: de gevelsteen van het oude pastoorshuis. Vooral in kerkelijke kleeding hebben de kleederkasten onzer sacristijen en bergkamers veel geleverd, wat, hoezeer ook vaal en versleten en voor den dienst niet langer geschikt, toch nog in voldoenden staat was om model te zijn voor nieuw maaksel en een denkbeeld te geven van den vroegeren luister der kerkelijke paramenten. Een zestal kasuifelsGa naar voetnoot6) der 15de, een kasuifelGa naar voetnoot7) en een geheel stelGa naar voetnoot8) der 16de, een zestalGa naar voetnoot9) der 17de, en een tweetalGa naar voetnoot10) der 18de eeuwen kunnen daartoe dienen; voorts nog vier koorkappen van de 15e, 16e, 17e, en 18e eeuwen,Ga naar voetnoot11) en een achttal altaarvoorzetsels.Ga naar voetnoot12) Aan weefselsGa naar voetnoot13) bezit de verzameling tachtig stuks monsters of patronen. De kanten-verzameling is 442 stuks groot en werd met de galons en franjes mede, voor handelswaarde op f 3000 geschat. - Het is den lezers bekend, dat de Haarlemsche pastoor Boudewijn Cats van 1662-63 als Vicaris-apostoliek de missie bestuurd heeft. Zijne kleedingstukkenGa naar voetnoot14), een dubbel stel van toga, manteletta en mozetta zijn bewaard gebleven, en konden dus, gelijk een viertal stoeltjesGa naar voetnoot15), door zijn wapen onderscheiden, wel geen betere bewaring vinden dan in het bisschoppelijk museum. - Wie er van de lezers reeds ‘Abraham gezien’ hebben, zagen in hunne jonge jaren als kerkelijke biret nog ‘de hooge preekmuts’ gebruiken; maar zij is voor het tegenwoordige geslacht reeds eene ‘antiquiteit’ en verdient daarom in een exemplaar bewaard te blijven. - Dat in onze huiskerken ook het altaargeraad een huiselijk en gemeenzaam aanzien verkreeg was natuurlijk; maar een aardig voorbeeld daarvan zijn de drie kandelarenGa naar voetnoot16) van Delftsch aardewerk, die hun broos bestaan tot heden toe gerekt hebben.Ga naar voetnoot1). Over het algemeen worden er op oud porcelein, wijl katholieke zaken zich in de 17e en 18e eeuwen te veel moesten schuilhouden, weinig Roomsche voorstellingen aangetroffen; maar dit heeft niet belet, dat er uit een zevental tafelborden, die de katholieke Sacramenten te zien gaven, nog twee blijven getuigen: ‘Het Furmsel 2,’ en ‘Het Huwelijk 7’. - Dat er bij onze handelsbetrekkingen met Japan in de 17e eeuw, ook wel katholieke religieuze voorwerpen derwaarts zijn uitgevoerd, werd eenmaal als zeer waarschijnlijk aan het licht gebracht door een zeker, slechts weinig kostbaar, voorwerp van het Museum. Toen namelijk in het jaar 1876 Mgr. Petitjean, vicaris apostoliek van Japan, te Haarlem was, vertoonde hij photographieën, die genomen waren naar twee koperen gegoten plaatjes: Ecce Homo en O.L. Vrouw voorstellend. Deze plaatjes waren door Z.D.H. nog bij de heidenen aangetroffen, als overblijfselen van den bloei van het katholiek geloof omstreeks 1600. Maar zie, van het Ecce-Homo-plaatje was er een oorspronkelijk exemplaar in het museum aanwezig, tot niet geringe verwondering van den bisschop; die echter al aanstonds bedacht was op de reeds aangeduide verklaring. Het plaatje was van Leiden, uit een burgergezin, aan het museum gekomen. Mogelijk bestaan er nog meer van in ons land. Wat eindelijk bewaring aangaat van buiten gebruik gestelde, en toch kunstvolle kerkelijke zaken, is het bisschoppelijk museum op bijzondere wijze de plaats voor de oude altaarstukken. Daar zijn er zeer karakteristieke uit de verschillende laatste eeuwen, zooals: een Begrafenis des Heeren (van omstr. 1480)Ga naar voetnoot2), De Driekoningen (omstr. 1525)Ga naar voetnoot3), Triptiek (omstr. 1550)Ga naar voetnoot4), Calvarieberg (omstr. 1550)Ga naar voetnoot5), Triptiek (omstr. 1575)Ga naar voetnoot6), Kruisafneming (omstr. 1575)Ga naar voetnoot7), Bespotting van Christus (omstr. 1630)Ga naar voetnoot8), Pinksterdag (omstr. 1630), Mater Dolorosa (omstr. 1650), Verrijzenis v. Chr. (Ao 1750) en O.L.V. Boodschap (omstr. 1750),Ga naar voetnoot9) Geboorte van Christus (Ao 1840). Zoo brengt dan het museum ter beschouwing wat anders mocht verborgen blijven of teloor gaan tot wezenlijke schade van oudheid en kunst. (Wordt vervolgd.) |
|