den schachert, tot den straatroover, die niets kwaads vermoedende voorbijgangers op de buitenboulevards aanvalt, zijn er duizend sporten op de misdadigersladder.
Winkeldiefstallen zijn tegenwoordig weer aan de orde van den dag. Een goed gekleed persoon gaat een winkel binnen, koopt eenige goedkoope dingen en betaalt ze met een twintigfrankstuk, dat natuurlijk gewisseld moet worden. Terwijl dit geschiedt, bemerkt de klant op een hooge plank een voorwerp, dat hem bevalt en dat hij wenscht te zien. De verkooper klimt op de ladder, om het te halen, en hiervan maakt de klant gebruik, om met zijn eigen geld en met het gewisselde zijn biezen te pakken.
Een andere truc! Iemand gaat in een hoedenwinkel, probeert een aantal hoeden en ziet plotseling iemand voorbijgaan, die hem, zooals hij den verkooper wijsmaakt, geld schuldig is. Snel ijlt hij den winkel uit, zijn vermeenden schuldenaar achterna, vergeet natuurlijk zijn kleine schuld bij den hoedenverkooper te vereffenen en is al lang spoorloos verdwenen voor deze tot bezinning komt.
Niet lang geleden was een schoenmaker op den Boulevard des Italiens het slachtoffer van de volgende sluwe oplichterij.
Een heer ging den winkel binnen, probeerde een paar laarzen en wilde ze juist betalen, toen een kleine jongen binnenkwam, hem een geweldigen vuistslag op den neus gaf en wegijlde. Woedend snelde hij den bengel na, vergezeld van de beste wenschen van den waardigen zoon van Sint Chrispijn, die in zijn verbouwereerdheid geheel vergat, dat zijn klant wel de laarzen aangetrokken, maar ze nog niet betaald had. Wij behoeven er wel niet bij te voegen, dat hij den voornamen klant nooit weerzag.
Zeer menigvuldig is in Parijs ook het bestelen der winkelladen, wat gewoonlijk door één persoon geschiedt, terwijl een ander de opmerkzaamheid van den winkelier moet afleiden.
In de beroemde inrichting Au bon Marché in het Louvre hebben een aantal politie-agenten niets anders te doen dan hierop het oog te houden. Zij zijn in het zwart gekleed en maken in hun heele optreden den indruk van bedienden des huizes. Onder de dieveggen treft men zelfs leden van den hoogen adel aan, en nog niet heel lang geleden werden in de woning van een markiezin een aantal voorwerpen gevonden, alle van diefstal afkomstig.
De oude oplichterijen worden altijd opnieuw herhaald, hoewel zij zoo oud als de wereld zijn en het haast ongelooflijk schijnt, dat men zich daardoor nog laat beetnemen. Zoo valt de volgende handigheid nog bijzonder in den smaak.
Een voorname dame, schijnbaar tot den hoogsten adel van Frankrijk behoorend, deed inkoopen bij een der talrijke juweliers van het Palais Royal, en deelde toen mee, dat haar zuster binnen eenige dagen met baron X. zou huwen, en dat het haar daarom aangenaam zou zijn, indien de juwelier den dag daarop met een diamanten sieraad ter waarde van 20.000 tot 30.000 franks in haar huis wilde komen.
wolfram van eschenbach, zijn ‘parcival’ dichtende, naar de schilderij van f. hein.
Op den bepaalden tijd komt de juwelier, wordt in de spreekkamer gelaten en onmiddellijk verschijnt de dame, die hem verzoekt een oogenblik te wachten, daar ze den baron, die in den tuin is, zal roepen. Spoedig komt de baron en begint een gesprek over alles en nog wat, zonder van de diamanten te reppen. Eindelijk vraagt de juwelier naar de edelgesteenten, die hij de gravin heeft ter hand gesteld, als deze op een teeken van den baron plotseling de kamer verlaat.
Het ongelukkige slachtoffer, buiten zich zelf door de gedachte dat hij in de val geloopen is, stormt de dame achterna, maar wordt door den baron en een paar handlangers vastgepakt en meegesleept. Een rijtuig staat voor de deur, men stopt er den ongelukkige in en rijdt met hem naar een krankzinnigengesticht, waar men den directeur verklaart, dat de man aan vervolgingswaanzin lijdt en voortdurend denkt, dat hem een diamanten sieraad ontstolen is. De directeur liet zich inderdaad door het vastberaden optreden der bedriegers misleiden, en den jongen man werd eerst na drie weken de vrijheid hergeven, toen de schurken natuurlijk al lang de plaat gepoetst hadden.
Een andere oplichterij, die eveneens in alle andere groote steden wordt toegepast, is de volgende: Een armoedig gekleed man valt plotseling op de straat neer, terwijl het schuim hem op den mond komt. Een keurig gekleed heer nadert hem, houdt een toespraak tot de omstanders, weet hun hart te treffen en houdt onmiddellijk een collecte, waartoe hij zelf een aanzienlijke som bijdraagt. Zoodra de ongelukkige weer bijkomt, wordt hem de opbrengst der inzameling ter hand gesteld; maar een paar straten verder zou men den voornamen heer met den armen man den buit kunnen zien deelen.
Twee jaar geleden ging een kleine jongen op zekeren dag bij vriezend weer om den hoek van den Boulevard Beaumarchais, toen hij uitgleed en met een groot pak viel, dat een mooien, schijnbaar zeer kostbaren barometer bevatte, Hij begon hevig te snikken en te schreien en liet een rekening zien, waaruit bleek, dat het instrument, hetwelk in duizend stukken op den grond lag, bij een klant moest bezorgd worden, die daarvoor 50 frank had te betalen. De kleine jongen weende nog altijd hartverscheurend en verzekerde, dat zijn patroon de schade op hem zou verhalen. Een werkman, die het verhaal mede had aangehoord, ging nu onder de medelijdende toeschouwers rond en kon den armen jongen spoedig 60 frank ter hand stellen, dus meer dan de rekening bedroeg. Tot dusver was de zaak goed gegaan, maar ongelukkigerwijs was een politie-agent van dit kleine tooneel getuige geweest, en daar hij den voornaamsten acteur nauwkeurig kende, zorgde hij voor een andere vertooning, nl. voor den rechter. Beiden, vader en zoon, kregen in de gevangenis overvloed van tijd, om een nieuwe list te bedenken, waardoor ze het medelijden hunner evenmenschen behoorlijk konden exploiteeren.