[Nummer 9]
De Belgische Staatsman Helleputte.
de belgische staatsman helleputte.
De heer Helleputte, een der sieraden van het Belgische Parlement en een van de talentvolste leden der rechterzijde, werd in het jaar 1852 te Gent geboren. Na zijn schitterende studiën aan de hoogeschool van zijn geboorteplaats, - waar hij moedig voor zijn beginselen en overtuiging uitkwam - werd hij in 1874, dus op nauwelijks 22jarigen leeftijd, tot hoogleeraar benoemd aan de katholieke universiteit te Leuven.
Sedert 1889 vertegenwoordigt hij in de Kamer het arrondissement Maaseyck, en verkreeg er bij de laatste verkiezingen, toen hij door een vooruitstrevend candidaat bestreden werd, vijfmaal meer stemmen dan zijn tegenstander.
Allen, zelfs zijn meest verwoede staatkundige tegenstanders, zijn het hierover eens, dat de heer Helleputte een der beste redenaars van het Belgische Parlement is. Hij is bij uitstek juist en duidelijk in het uiteenzetten der vraagstukken, die hij bespreekt; zijn bewijsvoering is logisch en beknopt. Nooit is hij om een antwoord verlegen en altijd blijft hij bij de zaak zelf. Steeds welsprekend, wordt zijn welsprekendheid meesleepend, wanneer hij zijn godsdienstige en vaderlandlievende overtuiging tegen het atheïstisch en cosmopolitisch socialisme verdedigt.
Als gezaghebbende kampioen voor de eischen der katholieken op maat - schappelijk gebied, heeft Helleputte herhaalde malen zijn stem verheven ter gunste der Zondagsrust en van het vaststellen van een minimum loon bij openbare aanbestedingen. Nog onlangs heeft hij een belangrijk voorstel tot regeling van den arbeid van volwassen werklieden ingediend en toegelicht.
In redevoeringen, die als meesterstukken van welsprekendheid zullen beschouwd blijven, heeft hij het socialisme in al zijn naaktheid tentoongesteld, en met evenveel succes het onhoudbare van zijn leerstellingen aangetoond, als den partijhoofden het masker afgerukt.
De werkzaamheid van den heer Helleputte is waarlijk verbazingwekkend. Zijn studiën en de vele beslommeringen der politiek beletten hem niet ijverig deel te nemen aan de katholieke beweging onzer dagen.
De Vlamingen begroeten in hem een beminden leider, altijd bereid voor hun wettige eischen in de bres te springen. De heer Helleputte is dan ook een van de eersten geweest, om zich bij de parlementaire debatten van het Vlaamsch te bedienen.
Met scherpen blik de behoeften van den nieuwen tijd inziende, stichtte Helleputte in 1878, toen de strijd tusschen katholieken en liberalen op zijn felst was, een ‘Gilde der ambachten en neringen’ te Leuven, de eerste instelling van deze soort in België. En ook later is hij aan deze schoone en nuttige stichting zijn tijd en krachten blijven wijden.
In het algemeen mogen wij wel zeggen, dat de verdienstelijke afgevaardigde voor Maaseyck den stoot heeft gegeven aan de organisatie der katholieke krachten op verschillend gebied. Hij richtte den Belgischen Volksbond en den Boerenbond op, waarvan hij ook thans nog de voorzitter en de ziel is.
Na dit alles kan het niemand verwonderen, dat de heer Helleputte een belangrijk aandeel heeft gehad in de sociale Congressen, sedert een tiental jaren in België gehouden. Te Luik zoowel als te Mechelen heeft hij met gunstig gevolg zijn maatschappelijk stelsel toegelicht en verdedigd, dat vervat is in het vereenigingsleven, zoo dringend door den H. Vader aanbevolen in diens Encycliek Rerum Novarum.
Betreurenswaardige discussies hebben in den laatsten tijd sommige katholieke Belgen verdeeld. Men heeft zich warm gemaakt voor woorden, men heeft zich achter formules verscholen, en daardoor de beginselen vergeten. De heer Helleputte heeft aan dezen strijd niet meegedaan. Wetende wat hij wil en het vastberaden willende, heeft hij in ijdel en onvruchtbaar gekrakeel zijn tijd en prestige niet verloren. Hij is de man van de daad gebleven, trouw aan zich zelf. Reeds bij voorbaat had hij de discussies veroordeeld, waarop wij zinspeelden.
‘Men hecht,’ zeide hij op het sociaal Congres, in 1886 te Luik gehouden, ‘men hecht te veel gewicht aan al die benamingen: terugkrabbelaar, behoudsgezind, vooruitstrevend, radicaal. Het zijn woorden, niets dan woorden, waarvan men steeds vergeet de beteekenis vast te stellen. De goede dingen van het heden behoudend, krabbel ik terug om aan het verleden te ontleenen wat dit beters had, ben ik vooruitstrevend om te verbeteren wat middelmatig is, en radicaal om te verwoesten wat wij verkeerds hebben. En indien ik een nauwkeuriger geloofsbelijdenis moest afleggen, zou ik ze in één woord samenvatten: ik ben katholiek. Zoowel in de maatschappelijke als in de staatkundige vraagstukken is dit voldoende.’
Het is dan ook niet vermetel de hoop uit te spreken, dat weldra alle Belgische katholieken, kleine geschilpunten op zijde zettend en persoonlijke gevoeligheden het zwijgen opleggend, het groote voorbeeld van den heer Helleputte zullen volgen, wien allen nog lange jaren van werkkracht en levenslust toewenschen.