Vorstelijke bijnamen.
door Eduard.
(Slot.)
Talloos om zoo te zeggen zijn de bijnamen, die op moed en dapperheid, op geluk en voorspoed in het bloedige oorlogsspel betrekking hebben. Wij kiezen uit de groote menigte enkel de meest karakteristieke uit.
Van de vier hertogen van Borgondië uit het koninklijk geslacht der Capetingers dragen twee den bijnaam van den Stoute en een dien van Zonder Vrees. De eerste der vier was Filips de Stoute, de zoon van den Franschen koning Jan den Goede, en de laatste de vermaarde Karel de Stoute, die voor Nancy het leven liet. Tusschen hen in staat Jan Zonder Vrees, de vader van Filips den Goede. Doch ook een der Fransche koningen is de toenaam van den Stoute geschonken, namelijk Filips III, den zoon van den H. Lodewijk, terwijl de zoon van Kanoet den Groote, Hardikanoet, de stoutheid met zijn naam heeft saamgeweven, en een koning van Portugal, Alfons, de stoutheid zoover dreef, dat hij de Vermetele genoemd wordt.
Ook de namen van sommige verscheurende dieren, waarmee eenige vorsten begiftigd zijn, wijzen er op, dat de dragers daarvan dappere, onverschrokken mannen waren. Zoo hebben wij Albrecht den Beer, den eersten markgraaf van Brandenburg, zijn tijdgenoot Hendrik den Leeuw, hertog van Saksen, de geduchte tegenstander en onverzoenlijke vijand van keizer Frederik Barbarossa, en zijn zoon, Hendrik de Wolf. Maar hoog boven deze vorsten, die onwillekeurig aan een menagerie doen denken, staat de Engelsche koning Richard Leeuwenhart, de held van den derden kruistocht. Joinville verhaalt van hem, dat hij in Palestina zoo gevreesd was, dat, als de kinderen der Saracenen schreeuwden, hun moeders zeiden: ‘Zwijgt, zwijgt, koning Richard komt je halen!’ En dadelijk, uit vrees alleen voor den naam van koning Richard, hielden de kinderen hun mond. Nog vertelt dezelfde geschiedschrijver, dat, wanneer de paarden der Turken bang waren voor een schaduw of struik, zij hun de sporen gaven, zeggende: ‘Denkt gij dat het koning Richard is?’ Wat - zooals de kroniekschrijver besluit duidelijk aan toont, dat hij groote wapenfeiten tegen hen had verricht, omdat hij zoo gevreesd was.
Een vermaard krijgsheld was ook koning Alfons van Arragon en Navarre, die in niet minder dan 29 veldslagen de Mooren versloeg en daaraan zijn bijnaam El Batallador, de Slagleveraar, te danken heeft. Uit onze vaderlandsche geschiedenis is bekend hertog Jan I van Brabant, die in den slag van Woeringen de Keulenaars en Gelderschen versloeg, en daardoor den naam van Overwinnaar verwierf. Maar dit wapenfeit wordt ver in de schaduw gesteld door de oorlogsdaden van twee buitenlandsche vorsten, die als de Veroveraar te boek staan. Vooreerst hertog Willem van Normandië, die Engeland veroverde, en verder Alfons I van Portugal, die de Mooren bij Ourique versloeg en de eerste koning van Portugal is geweest.
Met eere mag hier ook genoemd worden onze stadhouder Frederik Hendrik, die stad na stad, zelfs die, waarvoor zijn broeder Maurits het hoofd gestooten had, innam, en als Stedendwinger ook door Vondel bezongen werd.
Het ijzer speelt in de bijnamen eveneens een gewichtige rol. Zoo heet Ernst van Oostenrijk, de grootvader van keizer Maximiliaan, de IJzeren, en hertog Willem van Apulië, wiens vader Tancredo van Hauteville aan het hoofd van zijn Noormannen Beneden-Italië veroverde, Met den ijzeren Arm. Een koning van Engeland uit het Angel-Saksische huis, Edmund, heeft zelfs den bijnaam ontvangen van Ironside d.i. Met de ijzeren Lenden, en een keurvorst van Brandenburg, Frederik II, dien van Met de ijzeren Tanden.
Tot deze categorie mag ook de toenaam gerekend worden van Met de Bijl, dien graaf Boudewijn van Vlaanderen ontving, en van Met de Bloedbijl, waarmee een der Deensche koningen Erik vereerd is. Een beetje dichter in de buurt is koning Karel Albert van Sardinië, de vader van Victor Emmanuel, die Het zwaard van Italië genoemd werd, maar het toch tegen den Oostenrijkschen veldmaarschalk Radetsky jammerlijk moest afleggen. Bij bijlen en zwaarden sluit zich als vanzelf de naam van Met den Pijl aan, dien markgraaf Otto IV van Brandenburg ontving, omdat hij door een pijl werd getroffen, waarvan hij de spits een jaar lang in de aan het hoofd ontvangen wonde moest dragen.
De laatste in deze rij is de toenaam van Met den Dolk, waar koning Pedro I van Arragon al op een heel eigenaardige manier aankwam. In dien tijd, het einde der elfde eeuw, waren de Stenden of Cortes machtiger dan de vorst zelf, en voor den president van dit lichaam, de Justiza, moest elke nieuwe koning met ontbloot hoofd verschijnen en aan zijn voeten neerknielen. De president zette hem dan den blooten degen op de borst en sprak deze woorden: ‘Wij, die zooveel gelden als gij, wij, die nog meer vermogen dan gij, wij benoemen u tot onzen koning, op voorwaarde dat gij onze privileges en vrijheden in eere houdt.’
Pedro I nu wilde deze plechtigheid afschaffen, en men verhaalt, dat hij, terwijl hij het origineel der wet in de hand hield, zijn dolk te voorschijn haalde, zich daarmee een snede in de hand toebracht en de bloeddroppels op het perkament liet vallen. ‘Een wet, die den onderdanen het recht verleent om een koning te verkiezen, kan alleen door het bloed van een koning krachteloos worden gemaakt!’ riep Pedro uit, en sedert werd hij Met den Dolk bijgenaamd. Nog omstreeks het einde der vorige eeuw stond in het paleis te Saragossa zijn beeltenis, met den dolk in de eene en het perkament in de andere hand.
De meest pretentieuze bijnaam, dien men haast bedenken kan, is wel die van Zonnekoning, aan den Franschen koning Bodewijk XIV door zijn lofredenaars geschonken, welke van oordeel waren, dat hij, evenals de zon de sterren, alle overige monarchen ver in aanzien en grootheid overtrof, en dat zijn majesteit in even oogverblindenden glans straalde als genoemd hemellichaam. Een veel bescheidener bijnaam is die van Winterkoning, aan den keurvorst Frederik V van den Palts gegeven wegens zijn kortstondige regeering over Bohemen, die maar één winter duurde. De Boheemsche Stenden hadden keizer Ferdinand van den troon vervallen verklaard en boden de kroon aan den twintigjarigen keurvorst aan. Zijn trouwste raadslieden, zelfs zijn schoonvader, koning Jacobus van Engeland, rieden hem zulk een gevaarlijke eer af, maar de jonge vorst was door den glans der koninklijke macht verblind, en vooral zijn gemalin Elisabeth drong met onstuimigheid op het aanvaarden der kroon aan. ‘Hebt gij het gewaagd,’ zeide zij tot hem, ‘naar de hand van een koningsdochter te dingen, dan moogt gij ook niet bevreesd zijn voor een kroon, die het volk u vrijwillig opdraagt. Aan uw koninklijke tafel wil ik liever droog brood eten, dan overvloed hebben aan uw keurvorstelijken disch.’ Frederik nam de koningskroon aan, maar weldra had hij geen koninklijke tafel en geen keurvorstelijken disch meer, want bij den Witten Berg nabij Praag werd hij door de keizerlijken geheel verslagen. Toen vluchtte hij naar prins Maurits, zijn oom, en bracht het overige van zijn leven in ballingschap door.
Van Winterkoning op Sneeuwkoning is de overgang zoo groot niet. Dezen spotnaam hadden de keizerlijken aan Gustaaf Adolf van Zweden gegeven, toen hij een inval in Duitschland deed, omdat hij uit het land der sneeuw kwam en ze meenden, dat hij - figuurlijkerwijs gesproken - wel smelten zou, als hij zich in het Zuiden waagde. De lezer weet, hoe bitter zij ontgoocheld werden, die zoo dachten.
Koning Lodewijk Filips van Frankrijk heette de Burgerkoning, omdat hij zich door zijn burgerlijke manieren de volkspopulariteit zocht te verwerven, en koning Casimir van Polen de Boerenkoning wegens zijn vaderlijke zorg voor de lagere klassen. Naast hem mag zeker onze Hollandsche graaf Floris V wel vermeld worden, die door de edelen Der keerlen God werd genoemd, omdat hij het volk uit het harde juk van den adel trachtte te bevrijden en daarom ook door dorpers en poorters op de handen gedragen werd. Voor de curiositeit vermelden we ten slotte nog onzen landgenoot Jan Beukelsz. van Leiden, het hoofd der Wederdoopers, die Munster veroverde en zich daar tot koning van Sion liet uitroepen. Onze Jan beoefende, vóór hij tot zoo hooge waardigheid was opgeklommen, den eerzamen en bescheiden stiel van kleermaker en daaraan heeft hij dan ook den spotnaam van Snijderkoning te danken. Maar aan hem werd spoedig het sic transit gloria mundi bewaarheid, want toen Munster na een belegering van meer dan een jaar weer in handen van zijn wettigen vorst viel, werd Jan Beukelsz. met gloeiende tangen het vleesch uit het lichaam gerukt en zijn lijk vervolgens in een ijzeren kooi opgehangen.
Verschillende vorsten ook werden genoemd naar de streek, waar zij vandaan waren, regeerden of geoorloogd hadden. Zoo heette een der zonen van Lodewijk den Vrome Lodewijk de Duitscher, omdat hem bij de verdeeling van zijns vaders nalatenschap Duitschland ten deel viel; de Duitsche keizer Lodewijk IV, de gemaal van de in onze vaderlandsche geschiedenis welbekende gravin Margareta, de Beier, omdat hij hertog van Beieren was. Een der Portugeesche koningen wordt Alfons de Afrikaan genoemd, daar hij de Mooren in hun eigen land ging bestoken, en Erik VII, koning van het vereenigde Scandinavische rijk, de Pommeraan, daar hij van Pommeren afkomstig was. In onze vaderlandsche geschiedenis hebben wij Robert den Fries leeren kennen als den voogd van den minderjarigen graaf Dirk V van Holland. Zijn bijnaam werd hem later door de Vlamingen, wier graaf hij mettertijd werd, gegeven uit hoofde van de verhouding, waarin hij eens tot Holland gestaan had. Hierbij sluit zich aan de toenaam Van Overzee, aan den Franschen koning Lodewijk IV gegeven, omdat hij jarenlang in ballingschap in Engeland had doorgebracht, vóór hem de koningskroon werd aangeboden.
Uit den grooten overvloed van bijnamen, waarover een dik boek zou te schrijven zijn, nog enkele teekenachtige tot slot. Hendrik I van Duitschland, de eerste koning uit het Saksische huis, wordt de Vogelaar genoemd, omdat hij, toen men hem zijn verkiezing kwam meedeelen, juist aan het vinken vangen was. Dezelfde vorst heeft ook den bijnaam van Stedenbouwer, daar hij aan de grenzen des rijks een groot aantal versterkte plaatsen aanlegde, om daardoor de herhaalde invallen der woeste Magyaren te keeren. Een hertog van Oostenrijk, Hendrik, die aan den tweeden kruistocht deelnam, had de gewoonte te zeggen: ‘Ja, zoo mij God helpe!’ Meer was niet noodig, om hem den toenaam Jasomirgott te bezorgen. De landgraaf Lode-