De Nieuwe Belgische Illustratie. Jaargang 12
(1895)– [tijdschrift] Nieuwe Belgische Illustratie, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermdVorstelijke bijnamen.
| |
[pagina 55]
| |
kunnen bijvoegen den titel Vader des vaderlands waarmee prins Willem van Oranje nogal eens wordt begiftigd. Treurig is het zeker te constateeren, dat de minder eervolle bijnamen nog talrijker zijn. Christiaan II van Denemarken, onder wiens regeering Zweden zich losscheurde, heeft den bijnaam van den Booze, Pedro van Castilië, die tegen de aanhangers van zijn stiefbroeder Hendrik van Trastamara onmenschelijk te keer ging, dien van den Wreede, czaar Iwan van Rusland dien van den Verschrikkelijke. Nog erger is het met den markgraaf Albrecht van Meissen, die zijn vrouw en kinderen wilde laten vermoorden, om met een ander te kunnen huwen, en daarom de Ontaarde genoemd wordt. Een waardige evenknie van hem is de vader van Willem den Veroveraar, Robert van Normandië, die in de geschiedenis als de Duivel bekend is. Al evenmin eervol is de bijnaam van Verkwister, die aan hertog Albrecht van Oostenrijk, den broeder van keizer Frederik III, is geschonken. Als Twistzoeker staan te boek Lodewijk X van Frankrijk en graaf Everhard van Wurtemberg. Lang niet benijdenswaardig is de toenaam van Luiaard, gegeven aan den markgraaf van Brandenburg Otto V, een zoon van de in onze vaderlandsche geschiedenis welbekende Margareta van Beieren, en die van Doeniet, waarmee Lodewijk V de rij der Karolingers sluit. Een voor een koning al weinig passende bijnaam is die van Bluffer, welke aan Erik II van Denemarken is toegekend, maar toch altijd nog te verkiezen boven dien van Zonder Genade, welke Jan van Beieren is ten deel gevallen. Tegenstellingen ontmoeten wij verder bij de vleet. Filips V van Frankrijk heet de Lange, de vader van Karel den Groote Pepijn de Korte, terwijl Ladislaus van Polen den nogal zonderlingen bijnaam van Loktiek ontving, wat zooveel wil zeggen als één el lang of dwerg. Jan van Nassau, door Da Costa ‘'t achtbaar hoofd der heilvolle Unie’ (van Utrecht) geheeten, is als de Oude bekend, Lodewijk VII van Frankrijk, die aan den tweeden kruistocht deelnam, als de Jonge. Verschillende vorsten hebben den toenaam gekregen van het Kind, o.a. Lodewijk, de laatste Karolinger in Duitschland, Otto, de stamvader van het huis Brunswijk, dat thans over Engeland regeert, Hendrik de stamvader van het huis Hessen. Een koning van Noorwegen, Olaf, staat als het Schootkind bekend, daar hij reeds als kind gehuldigd werd. Een der Brabantsche hertogen, Godfried III, heeft den bijnaam ontvangen van In de Wieg, daar men hem bij een strijd tegen een oproerigen leenman in zijn wiegje in een boom hing, om door dit gezicht den moed der zijnen aan te wakkerenGa naar voetnoot1). De vader van Willem van Oranje heet Willem de Rijke, niet zoozeer om zijn geld of goed, als wel omdat zijn echt rijk met kinderen gezegend was. Min of meer een contrast met hem vormt Karel de Kale, een zoon van Lodewijk den Vrome, en de Engelsche koning Jan Zonder Land. Een heel vreemde bijnaam is die van Met den leegen Zak, waarmee Frederik van Oostenrijk, de oom van keizer Frederik III, in de geschiedenis wordt aangeduid. De eerenaam de Wijze is ook al aan verschillende koningen toegekend, als aan Karel V van Frankrijk, aan den keurvorst Frederik van Saksen, een der ijverigste aanhangers der Hervorming, en aan Alfons X van Castilië, een der verschillende Roomsch-koningen tijdens het Interregnum. Hendrik I van Engeland was een zoo groot bevorderaar en beoefenaar der wetenschappen en letteren, dat hij le beau clerc of de Schoone Geleerde genoemd wordt. Koning Karel van Frankrijk, die bij den giftbrief van Pladella Dirk I met Holland beleende, staat als Simplex te boek, wat wij door Eenvoudige weergeven, maar eigenlijk meer onnoozele beteekent. Een treuriger bijnaam nog is die van Krankzinnige, welke aan Karel VI van Frankrijk is gegeven, en het contrast met de vorige is te grooter, als men weet, dat zijn vader Karel de Wijze was. Ook denken wij hier aan den Hollandschen graaf Willem V, die zijn moeder Margareta den oorlog aandeed en later tot waanzin verviel. Ouder de Ridderzaal te 's-Gravenhage wijst men nog het hok aan, waar de Dolle Graaf heeft gevangen gezeten. Tal van bijnamen zijn te danken aan lichamelijke eigenschappen, eigenaardigheden of gebreken. Willem II van Engeland en Otto II van Duitschland worden de Roode genoemd, maar meer bekend is keizer Frederik I uit het geslacht der Hohenstaufen als Barbarossa of Roodbaard. In onze vaderlandsche geschiedenis hebben wij den eersten hertog van Gelder, Reinout II, als den Zwarte leeren kennen. Hendrik V van Luxemburg heet de Blonde, terwijl koning Harold van Noorwegen Grauwvel tot bijnaam heeft ontvangen. Onze jongenshilariteit werd steeds opgewekt, als wij van Karel den Dikke hoorden, die het tegen de Noormannen maar niet kon bolwerken, wat ons volstrekt niet verwonderde. Een graadje erger nog was het bij onzen goeden Hollandschen graaf Floris den Vette, van wien een tijdgenoot verhaalt, dat hij nog met geen zilveren ketenen van zijn plaats was te krijgen, en die dan ook geen zin had, aan den eersten kruistocht deel te nemen. Twee andere uit onze vaderlandsche geschiedenis goed bekende figuren zijn de Geldersche hertog Otto II Met den Paardenvoet, en Godfried Met den Bult, hertog van Neder-Lotharingen. Met een zelfde euvel als deze laatste was de Engelsche koning Richard III behept, die in den slag bij Bosworth een koninkrijk voor een paard aanbood, maar daar koninkrijk en leven verloor. Koning Harold, een zoon van Kanoet den Groote, is met den bijnaam van Hazenvoet vereerd, vanwege zijn verbazend snellen gang; maar hij kon nog niet in de schaduw staan van sultan Bajazet, die aan zijn stoute en snelle veroveringen den toenaam van Bliksem te danken had. Het merkwaardigst is evenwel, dat deze ten slotte toch nog achterhaald werd door den Mongoolschen vorst Timoer Lenk, d.i. lamme Timoer, gewoonlijk tot Tamerlan verbasterd. Koning Wenceslaus van Bohemen, die in 1241 bij den inval der Mongolen de redder van Europa was, heeft den bijnaam ontvangen van Eenoogige, maar een latere koning van Bohemen, Johan van Luxemburg, was er nog erger aan toe, want Froissart verhaalt in zijn Chroniques van hem, qu'il n'y voyait goutte et était aveugle (dat hij niets zag en blind was). Doch dit belette hem niet, met groote dapperheid deel te nemen aan den slag bij Crécy tegen de Engelschen, waar hij de teugels van zijn paard aan die van de paarden zijner volgelingen liet vastbinden en zich zoo in het heetst van het gevecht wierp. Geen dezer dapperen ontkwam den dood. Den volgenden dag, zoo verhaalt Froissart, vond men hen uitgestrekt rond hun heer, hen en hun paarden, die allen nog aan elkaar waren gekoppeld. Een koning van Polen, Boleslaus III, is met den juist niet schilderachtigen bijnaam van Scheefmond bedacht, en al had koning Lodewijk II van Frankrijk, de zoon van Karel den Kale, nu niet juist dit gebrek, toch duidt zijn toenaam Stamelaar aan, dat er aan zijn spraak iets haperde, wat vermoedelijk ook het geval was met Erik XI van Zweden, die de Stotteraar wordt genoemd. Dat prins Willem van Oranje de Zwijger heet, ligt, zooals men weet, niet hieraan, dat hij niet spreken kon, maar dat hij uiterst behoedzaam met zijn woorden was, een echte diplomaat dus, die de waarheid der spreuk: spreken is zilver, maar zwijgen is goud, begreep. Na al deze bultenaars, lammen, blinden en stamelaars is het zeker een verademing, te mogen constateeren, dat verschillende vorsten als de Schoone worden aangeduid. Frankrijk, welks koningen over het algemeen bijzonder goed met bijnamen bedacht zijn, heeft er twee: Filips de Schoone, bekend door zijn strijd tegen de orde der Tempeliers, en zijn zoon Karel IV de Schoone. Verder hebben we den kleinzoon van Rudolf van Habsburg, keizer Frederik III de Schoone, en, alweder in onze vaderlandsche geschiedenis goed bekend, Filips de Schoone, koning van Castilië en heer der Nederlanden, de vader van keizer Karel V. Vorsten met baarden zullen nu wel niet zoo heel zeldzaam geweest zijn, maar denkelijk moeten sommigen zich door een buitengewoon grooten baard onderscheiden hebben, om bij uitnemendheid als de Gebaarden te worden aangeduid. En opnieuw zijn het twee figuren, die op onzen bodem een rol hebben gespeeld, wien deze bijnaam is toegekend. Vooreerst een hertog van Brabant, Godfried, en verder George van Saksen-Meissen, erfpotestaat van Friesland. Aan deze waardigheid was hij gekomen door zijn ouden heer Albrecht, krijgsoverste van keizer Maximiliaan, die bij hem diep in het krijt stond en hem voor 300.000 gulden Friesland afstond. De keizer kon het gemakkelijk geven, want tot dusver hadden de stoere Friezen noch voor de graven van Holland, noch voor de bisschoppen van Utrecht het hoofd gebogen, en het stond te bezien, of ze het juk van een Duitsch vorst zouden willen dragen. Ze deden het dan ook niet, en na jaren lang geoorloogd te hebben, was hertog George, die zijn vader opvolgde, blij, het land voor 350.000 gulden weer aan Karel V te kunnen afstaan. Maar het bezit van Friesland was den Saksen op zoo groote offers te staan gekomen, dat de Friezen na hun vertrek spottend zongen: Friesland mag wel Fresland heeten.
Het heeft Saksen en Meissen opgegeten.
Tot zelfs de lengte van de beenen heeft aanleiding tot bijnamen gegeven. Zoo wordt de vader van Robert den Duivel, Richard van Normandie, Langbeen genoemd, en zijn kleinzoon, Robert van Normandië, een der dapperste aanvoerders van den eersten kruistocht, Kortbeen of Courtecuisse, terwijl koning Hakon van Noorwegen den bijnaam Hoogbeen ontving. Hertog Reinier van Henegouwen is als Langhals bekend, wat altijd toch nog beter is dan nathals. Een Deensche koning Harold schijnt tanden van een ongewone kleur te hebben bezeten, daar hij Blauwtand is gedoopt, en een andere koning van hetzelfde land, Erik V, had denkelijk de gewoonte met zijn oogen te knippen, weshalve hem de bijnaam Knipoogende ten deel viel. Vreemder klinkt de toenaam Murzuflus d.i. Met de saamgegroeide Wenkbrauwen, dien keizer Alexis van het Oost-Romeinsche rijk, bekend uit den vierden kruistocht, ontvangen heeft. Maar het vreemdst van alle is het ongetwijfeld, den markgraaf Frederik van Meissen te zien aangeduid als Met de gebeten Wang. Doch dit wordt opgehelderd, als men weet, dat Albrecht de Ontaarde zijn vader was, en zijn moeder, toen ze hoorde, dat deze haar en haar kinderen om het leven wilde laten brengen, den jongen Frederik van schrik in de wang beet. (Slot volgt.) |
|