De Koninginnen in het Zuiden.
Met geen minder groot verlangen dan haar zustergewesten, wien de hooge eer reeds was te beurt gevallen, zagen de zuidelijke provincies lang te voren naar een bezoek van de landsvorstinnen uit. Toen men zekerheid had, dat onze beminde koningin Wilhelmina en haar doorluchtige Moeder voor het eerst den ouden, trouwen grond van Brabant en Limburg zouden betreden, ging allerwegen een juichkreet op en werden onmiddellijk honderden, duizenden handen ineengeslagen, om de ontvangst zoo luisterrijk mogelijk te doen zijn en den hoogen Vrouwen te toonen, dat haar onderdanen beneden den Moerdijk voor niemand in aanhankelijkheid en verknochtheid jegens het oude stamhuis van Oranje onderdoen.
De uitkomst heeft hiervan een schitterend bewijs gegeven, de tocht der koninginnen was een ware triomftocht en dit bezoek zal voor allen onvergetelijk blijven. Nu de ‘blijde inkomst’ van Hare Majesteiten in het Zuiden weer tot het verleden behoort, zullen al onze lezers, na het feest meegevierd of in de uitvoerige verslagen der dagbladen gevolgd te hebben, ongetwijfeld met genoegen een blijvende herinnering aan deze grootsche en indrukwekkende betooging begroeten.
Woensdag den 15en Mei kwamen de koninginnen in de oude hertogstad aan, en namen haar weg door de voornaamste straten, ten einde den tienduizenden, die zich daar verdrongen, reeds aanstonds in de gelegenheid te stellen, een blik op de hooge gasten te slaan en van haar een vriendelijken groet op te vangen. Bij dezen rit was het rijtuig der koninginnen omstuwd door een eerewacht, wie door de Bossche dames een prachtig vaandel was aangeboden, waarvan men hierboven een afbeelding ziet.
Reeds van den Stationsweg was voor Hare Majesteiten de reusachtige triomfboog zichtbaar, die bij den ingang der stad aan de Vischmarkt was opgericht, en waarvan dit nummer eveneens een reproductie naar een photographie bevat. Meer dan twintig meter hoog, torste deze boog een azuren koepel, door een slanke minaret bekroond. Geheel uit kunstig in elkaar gevoegd latwerk opgetimmerd, met vier boog- doorgangen naar de vier zijden, bood de triomfboog het voorkomen van een Oostersche kiosk. Rijke drapeeringen van granaatkleurig fluweel, met gouden franje omzoomd, hingen van de boogdoorgangen af, terwijl kransgewijs de wapenschilden van al de provincies en verder de wapens van stad, gewest en land waren aangebracht. Ten slotte flankeerden twee keurige medaillons van onze beide koninginnen den vorstelijken eereboog.
Onder de luide toejuichingen eener geestdriftige menigte trok de schitterende stoet onder dezen triomfboog door en verder door de feestelijk getooide straten. Overal vlaggen en wimpels, guirlandes en slingers van groen, bloemkorven, schilden en tropeeën, en, wat wel de mooiste versiering was, de opgewekte, vergenoegde gezichten dier duizenden, groot en klein, arm en rijk, allen bezield door dezelfde liefde en trouw jegens het vorstelijke kind, dat, in het wit gekleed, maar aldoor wuifde en knikte, blijkbaar diep getroffen door deze spontane en machtige uiting van volksgenegenheid. Nu men haar aanschouwde, de laatste, tengere loot uit den eeuwenouden stam der Oranjes, wies de liefde voor onze dynastie, hier steeds zoo levendig, tot een nog machtiger stroom aan, die zich in een eindeloos gejubel lucht gaf.
Jammer was het ongetwijfeld, dat de zon niet meewerkte, om dit bonte, kleurige tafereel met haar gouden glans te overgieten, maar het grillige weer kon allerminst de geestdrift temperen, die de borst vervulde der duizenden, uit alle oorden der provincie in 's-Hertogenbosch samengestroomd ter huldiging onzer vorstinnen.
Deed het weer al geen afbreuk aan het enthousiasme der getrouwe Brabanters, wel was het schuld, dat verschillende photographische opnamen van den stoet minder gelukkig uitvielen en wij ons tot een enkele hebben moeten bepalen.
Zij stelt ons den vorstelijken stoet voor, aanrijdend op het stadhuis, dat, als het middelpunt van het gemeenteleven, ook het keurigst en rijkst versierd was. De geheele, statige gevel ging van onder tot boven schuil onder guirlandes van mastgroen, door rood-wit-blauwe strikken opgehouden. Van de kozijnen der eerste verdieping hing een rijke drapeering af van granaatrood fluweel, met gouden franje afgezet. Het hooge bordes was overhuifd door een ontzaglijk baldakijn van fraaie wit en blauw gestreepte stof, door vergulde speren gedragen. Voor de breede trap, met kostelijk tapijtwerk belegd, verhieven zich twee kolossale ruiterstandbeelden, in staal gehuld, op zware voetstukken. Verder een overvloed van planten en bloemen, die leven gaven aan de stijve pracht van metaal en doek.
Was de eerste dag van het vorstelijk bezoek geheel aan Den Bosch gewijd, den volgenden dag viel ook aan de omliggende gemeenten de