Op den Grooten Sint Bernard.
Geen onzer lezers, of hij heeft al eens van de barmhartige monniken van St.-Bernard en van de bekende St.-Bernardshonden gehoord, die zooveel arme verdwaalden van een wissen dood onder de sneeuw hebben gered.
In het Zwitsersche kanton Wallis, op de grens van het Piëmonteesche Aosta-dal, verheft zich tusschen een aantal andere Alpenreuzen de Groote St. Bernard, waarop het beroemde klooster ligt, dat in het jaar 962 door Bernard van Mentone moet gebouwd zijn. Het klooster ligt 2472 meter boven den spiegel der zee en is de hoogste menschelijke woning in de Alpen. De gemiddelde temperatuur bedraagt daar - 1,33o C. en komt overeen met die aan de Zuidkaap van Spitsbergen, op 75 graden Noorderbreedte gelegen. Gewoonlijk blijft er de sneeuw niet minder dan negen maanden van het jaar liggen.
Het tegenwoordige klooster, in 1680 gebouwd, in 1822 vergroot, bezit een goede bibliotheek en een kabinet voor naturaliën, oudheden en munten. Voor vreemdelingen staan altijd 80 bedden gereed, maar in geval van nood kunnen er verscheidene honderden worden geherbergd. Vrouwelijke gasten logeeren niet in het klooster zelf, maar in het tegenovergelegen gesticht St. Louis.
De schilder Ernst Leuenberger uit Bern, die tot het doen van studiën voor de in dit nummer weergegeven gravure maandenlang in het klooster van den Grooten St. Bernard doorbracht, vond daar een uitgelezen gezelschap uit alle landen bijeen. Hij ontmoette hier zooveel gemakken en gerieflijkheden, als men anders in hotels aantreft. Rekeningen krijgen de gasten evenwel niet, doch volgens de oude, eerbiedwaardige overlevering wordt de offerbus in de kerk bedacht. De jaarlijksche uitgaven van het klooster bedragen aanzienlijke sommen, die door de vrijwillige gaven der welgestelde bezoekers nog maar gedeeltelijk gedekt worden.
Zelfs in den nieuweren tijd en ondanks de betere verkeerwegen wordt de St.-Bernardspas jaarlijks door omtrent 20.000 arme lieden gebruikt, die uit Italië komen en in het Noorden hun brood willen verdienen of van daaruit naar het Zuiden trekken. Dit was voor Italië dan ook een aanleiding, om het klooster alle jaren met een subsidie te bedenken.
Diepe eerbied vervult ons voor de onbaatzuchtige mannen, die te midden van deze geweldig ernstige natuur alleen om God hun verheven taak vervullen tot welzijn van de menschheid.
Van het laatste station op Zwitsersch grondgebied, de Cantine de la Proz, worden de monniken per telephoon van de komst van vreemdelingen verwittigd, en zij antwoorden dan, of het weer de beklimming van den berg gedoogt. Een of meer broeders gaan de reizigers met honden te gemoet langs het voormalige beenderenhuis, thans een schuilhut, en langs den Doodenberg, wiens naam voldoende aanduidt, hoe gevaarlijk het daar is, en waar dan ook de meeste lawinen voorkomen. Een dichte nevel hangt over de heele streek, maar met vertrouwen drukt men de voetstappen der monniken en na eenige uren komt men op het gastvrije klooster aan.
Wakkere helpers in hun menschlievend werk vinden de kloosterlingen in de St.-Bernardshonden. De beroemdste daarvan is ongetwijfeld Barry, die in het begin dezer eeuw 42 menschenlevens redde en later naar Bern kwam, waar hij na zijn dood een plaats kreeg in het museum voor natuurlijke historie.
Deze honden worden, zooals ook op onze gravure te zien is, vooral gebruikt, wanneer men na de geweldige sneeuwlawinen voor ongelukken beducht is. Drie ongelukkigen waren onderweg door zulk een sneeuwval overvallen. Onmiddellijk togen de monniken uit, want een hunner broeders, die eenigen Italiaanschen werklieden den weg had gewezen door de versch gevallen sneeuw, was nog niet terug. De expeditie slaat haastig den weg naar het doodendal in, waar de redders zelf aan het gevaar zijn blootgesteld, onder een nieuwe lawine bedolven te worden. De honden hebben spoedig het spoor gevonden, en terwijl de mannen uit de sneeuw worden opgegraven, heeft de jonge vrouw, die door den sneeuwval was gespaard, zich reeds weer eenigermate hersteld. De opgegraven monnik toont echter geen teeken van leven meer: midden in zijn opofferend leven is hij het offer der elementen geworden.
Dit lot heeft reeds velen van zijn ordebroeders getroffen. Het laatste groote ongeluk gebeurde tusschen de jaren '70 en '80, toen vijf Italianen en drie monniken, die hen vergezelden, door een sneeuwstorm het leven verloren. Het laatste ongeluk overkwam een smokkelaar, die in September van het vorig jaar in de nabijheid van het klooster doodgevroren werd gevonden.
Door de uitvindingen van den lateren tijd, als telegraaf en telephoon, kan menig ongeluk voorkomen worden, maar de taak, die de edele monniken van den St. Bernard zich hebben opgelegd, is er niet minder verheven om.
Wat den pas van den Grooten St. Bernard betreft, in den loop der eeuwen zijn daar herhaaldelijk heele legers over getrokken. De merkwaardigste overtocht was ongetwijfeld die van het 30.000 man sterke Fransche leger met geschut en ruiterij onder generaal Bonaparte, van den 15en tot den 21en Mei 1800, waarbij de grootste moeilijkheden moesten overwonnen worden.
In de kapel van het klooster werd generaal Desaix, die in den slag bij Marengo viel, bijgezet, en daar door Bonaparte een gedenkteeken voor hem opgericht, dat, evenals een zwart marmeren tafel ter herinnering aan den overtocht, nog tegenwoordig tot de merkwaardigheden van het klooster behoort.