Bijenwolven en krekelsprinkhanen. -
Het tooneel uit de dierenwereld, op blz. 28 afgebeeld, verplaatst ons in het gebied van den noordelijken rand der Algerijnsche Sahara, - dáár, waar uit de dorre wildernis enkele kale bergketenen, de laatste uitloopers van den grooten Atlas, als eilanden uit een waterlooze zee omhoog steken.
Het talrijkst van alle diersoorten zijn hier de insecten vertegenwoordigd en wel ten deele door bijzonder opvallende en merkwaardige vormen.
Een zeer zeldzaam en eerst in den laatsten tijd nauwkeurig waargenomen dier is de zoogenaamde krekelsprinkhaan, een met zwarte of roode puntjes geteekend insect. In niets herinnert dit schijnbaar onbeholpen wezen aan onze vlugge springertjes. Op den dikken kop met de dunne, lange voelhorens volgt een zonderling gevormd, met stekels gewapend borststuk. Het achterlijf is dik rondachtig en als gepolijst zwart. Dikke pooten dragen het plompe, ongevleugelde lichaam.
Mannetjes en wijfjes zijn licht van elkaar te onderscheiden doordat de eerste nog een zweempje van vleugels hebben, die hun echter niet dienen om te vliegen of te springen, maar om een sjirpend geluid voort te brengen, waardoor zij de wijfjes tot zich lokken.
Het belangwekkendste van deze eigenaardige zespooters is echter de manier, waarop zij zich tegen vijandelijke aanvallen zoeken te verweren. Hun plomp lijf veroorlooft hun niet, zich door de vlucht te redden; daarentegen zijn ze met een wapen toegerust, dat elken vijand afschrikt - dat is hun eigen bloed.
Daar waar de twee eerste paren pooten aan het lichaam gehecht zijn, bevinden zich kleine, naar boven gerichte poriën, waaruit bij dreigend gevaar de groenachtige vloeistof in lange stralen wordt opgeworpen. Het beest kan uitstekend goed mikken en schijnt zich de bijtende werking van zijn wapen, dat zelfs op de hand blaren en ontsteking veroorzaakt, volkomen bewust te zijn.
De krekelsprinkhaan houdt zich bij voorkeur op tusschen de steenen van opgedroogde waterloopen, waar hij in de spleten tegen de felheid der zonnestralen beschut is.
In hetzelfde gebied, dat door dit allesbehalve aanvallige beestje bewoond wordt, vinden wij ook den mooisten vogel van heel Europa en het gebied der Middellandsche Zee sterk vertegenwoordigd. Het is de bijenvreter of bijenwolf, ook in ons vaderland volstrekt geen onbekende.
De pluimage van dit prachtige beest draagt bijna al de kleuren van den regenboog, zooals wij dat anders alleen bij vogels uit de tropische landen waarnemen.
Op den witten zoom vóór aan den kop volgt boven op den kop een fraai smaragdgroen, dat over nek en rug in sappig bruin overgaat en verderop weer een groene tint aanneemt.
Een lichtend geel siert de keel, terwijl vleugels, staart en buik verscheidene schakeeringen van groen tot zeeblauw vertoonen. Door het mooie roode oog loopt ook een groene streep met een zwarte lijn er onder.
De slanke vorm van den bijenwolf wordt nog vlugger door den dunnen licht gebogen snavel en de twee verlengde, sierlijk toegespitste middelste staartveeren.
Het voedsel van dit fraaie vogeltje bestaat in allerhande insecten, die het in de vlucht vangt. Hoe nuttig deze eenzijdige ontwikkeling van zijn smaak ook is, toch heeft de bijenhouder daar weinig mee op, daar de verbazende vraatzucht van den vogel soms al zijn bijenkorven ontvolkt, waaraan deze dan ook zijn minder vleienden naam van bijenwolf of bijendief te danken heeft.
De bijenvreter nestelt in recht toeloopende gaten, die soms een meter diep zijn en die bij tegen steile wanden of hooge oevers weet aan te brengen.
De teekenaar van ons tafereel heeft een aanval van bijenvreters op krekelsprinkhanen naar de natuur weergegeven en daarbij de houding, door de laatste ter verdediging aangenomen, goed doen uitkomen.
Bij het bovenste van de drie afgebeelde insecten herkent men de twee ter rechterzijde opspringende bloedstralen, die den aanvallers wel allen trek in krekelsprinkhanen benemen zullen.