De Nieuwe Belgische Illustratie. Jaargang 12
(1895)– [tijdschrift] Nieuwe Belgische Illustratie, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 29]
| |
oranje te waterloo (18 Juni 1815), naar de schilderij van a. von röszler.
| |
[pagina 30]
| |
Oranje te Waterloo.Tachtig jaren zijn voorbijgegaan sedert door den slag bij Waterloo het pas bevrijde Europa voor een nieuwe overheersching door Napoleon werd bewaard. Slechts enkelen zijn meer in leven, die aan deze reuzenworsteling hebben deelgenomen, doch de herinnering daaraan zal ook met deze laatste veteranen niet verdwijnen. Het minst wel in Nederland, dat, ternauwernood uit de slavernij van den tiran verlost, met heldenmoed in de eerste gelederen streed, als altijd in de ure des gevaars geleid en voorgegaan door Oranje. Nu wij den tachtigsten gedenkdag van den onvergetelijken slag vieren, zullen allen ongetwijfeld met genoegen de gravure beschouwen, waarop de latere koning Willem II is voorgesteld, zijn troepen aanvurende, en nogmaals in het kort het verhaal der gebeurtenissen uit dien tijd vernemen. Terwijl de gezanten der Mogendheden op het congres te Weenen bijeen waren om over het lot van Europa te beraadslagen, klonk plotseling de schrikmare, dat Napoleon te Cannes geland was en in ijlmarschen op de Fransche hoofdstad aanrukte. Bij zijn nadering week koning Lodewijk XVIII naar Gent, en onder het gejuich der bevolking hield de geduchte Corsicaan zijn zegevierenden intocht binnen Parijs, omstuwd door de troepen, die tegen hem waren afgezonden, maar zijn zijde hadden gekozen. Onmiddellijk werd te Weenen tot een groote coalitie tegen den overweldiger besloten, die, maar tevergeefs, door het aanbieden van vredesvoorslagen gepoogd had, zich in het bezit van het zonder slag of stoot heroverde rijk te handhaven. Het zwaard moest beslissen en nu was er Napoleon alles aan gelegen, door een stouten aanval dien der bondgenooten te voorkomen. Doch dezen waren op hun hoede en daar zij wel begrepen, dat België het tooneel van den oorlog zou worden, hadden zij er hun troepenmacht samengetrokken. De Pruisen, 117,000 man sterk onder Blücher, namen stelling tusschen Luik, Hoei, Charleroi en Dinant, met Namen als hoofdpunt. De Engelschen, Hannoveranen, Brunswijkers en Nederlanders, ter sterkte van 91.000 man, stonden onder het opperbevel van den hertog van Wellington. Prins Willem van Oranje, de latere koning Willem II, kreeg het commando over de eerste afdeeling van het Engelsch-Nederlandsche leger, en zijn broeder Frederik werd, aan het hoofd van 10000 man, onder de bevelen gesteld van den Engelschen generaal lord Hill. Van Bergen en Brussel tot Ath en Oudenaarde hielden deze troepen België bezet, zoodat de geallieerden in voortreffelijk uitgekozen stellingen meester waren van het heele land. Wellington was evenwel van meening, dat Napoleon niet zoo spoedig in staat zou zijn, aan het hoofd van een strijdvaardig leger de grenzen over te trekken, en bij hem was reeds het plan gerijpt, den keizer in zijn eigen land te gaan aantasten. Doch hoe onzacht zou hij uit deze gerustheid worden opgeschrikt! Den 15en Juni was hij met zijn hoofdofficieren op een bal, door de hertogin van Richmond te Brussel gegeven. Niemand vermoedde op dat oogenblik, dat Napoleon met zijn ongeëvenaarde voortvarendheid aan het hoofd van 130.000 man in de Nederlanden was gevallen en het sterke Charleroi reeds tot de overgave had gedwongen. Ondertusschen heerschte op het bal te Brussel uitgelaten vroolijkheid; de muziek deed haar welluidende tonen hooren en op haar maat trippelden honderden voeten over den vloer der balzaal of het een bruiloftspartij gold. Maar plotseling weerklonk - zooals lord Byron in zijn The Eve of Waterloo zoo dichterlijk zegt - een diep geluid als het geklep der doodsklok. Doch niemand gaf er acht op; het was slechts de wind of een kar, die over de straatsteenen rolde, en men ging voort met dansen. Maar opnieuw deed zich dat geluid hooren, van meer nabij, duidelijker en ontzettender dan te voren: But, hark! - that heavy sound breaks in once more,
As if the clouds its echo would repeat,
And nearer, clearer, deadlier than before!
Arm! Arm! it is - it is - the cannon's opening roar!Ga naar voetnoot1)
En inderdaad, dreigend deed zich het Fransche geschut hooren, dat schrik en angst stortte in het hart van duizenden. Doch de hertog van Wellington verloor geen oogenblik zijn tegenwoordigheid van geest. Kalm gaf hij zijn bevelen, in weinige oogenblikken waren de straten van Brussel vol gewapenden, voertuigen en kanonnen, en in den vroegen morgen van den 16en Juni was alles op weg naar het oorlogstooneel. De prins van Oranje, die mede op het bal tegenwoordig was, stond al om zes uur aan den viersprong Quatre-Bras, het punt, waar de groote wegen van Nijvel naar Namen en van Brussel naar Charleroi elkaar kruisen, en waar de heldhaftige jongeling den eersten aanval van den vijand zou hebben te doorstaan. Napoleons plan toch was het, de Pruisische en Engelsche legers achtereenvolgens te overvallen, en daarom was het zijn eerste zorg, hun vereeniging te beletten. Te dien einde zond hij maarschalk Grouchy naar Sombref, om Blücher den weg te versperren, en maarschalk Ney, le brave des braves, naar Quatre-Bras. Maar hier stuitte de dapperste der dapperen, de in den krijg vergrijsde veldoverste, op een legerhoofd, die, bijna nog een kind in jaren, den moed van Maurits en het beleid van Frederik Hendrik scheen te hebben geërfd. Een prins uit het huis van Oranje doorstond onverschrokken uren lang den schok der Fransche keurbenden, en al moesten de Nederlanders ten slotte voor de overmacht terugtrekken, hun volharding had bewerkt, dat de vijand zoo lang was opgehouden, tot de Engelschen ter versterking waren aangekomen. Het Fransche voetvolk onder Ney, de ruiterij onder Kellerman verrichtten wonderen van dapperheid, maar telkens kwamen versche brigades Engelschen en Hannoveranen de uitgeputte troepen versterken, en om tien uur des avonds gaven de Franschen den strijd op en trokken terug. Hoe geheel anders zou waarschijnlijk de krijgskans gestaan hebben, indien Ney er in geslaagd was, Quatre-Bras te vermeesteren! Daar de Pruisische wapenen te Ligny waren te kort geschoten en Napoleon daar nog eenmaal - en voor het laatst - de zege behaalde, zou het hem niet moeilijk zijn gevallen, ook Wellington te verslaan, zonder het heldhaftig standhouden bij Quatres-Bras. Den 17en Juni trok het Engelsch-Nederlandsche leger terug, ten einde een krachtiger stelling in te nemen en tevens minder ver van het Pruisische verwijderd te zijn. Blücher en Wellington spraken af, dat de laatste, indien Napoleon den 18en Juni den aanval niet waagde, hem den daaropvolgenden dag zou ondernemen, en de Pruisen hem dan met hun geheele strijdmacht zouden te hulp komen. In het dorp Waterloo had de Engelsche bevelhebber zijn hoofdkwartier gevestigd, maar het gehucht Mont St. Jean was de sleutel der Engelsche positie, terwijl het centrum van het Fransche leger zich in de hoeve La Belle Alliance bevond. Het was halftwaalf voor het eerste schot viel en de voor altijd gedenkwaardige slag een aan vang nam, door Da Costa in een paar forsche regels zoo krachtig geschetst: 't Uur, dat der volkren lot beslissen moet, is dáár!
De honderdduizenden ontmoeten zich, en botsen.
De Pruisen naadren en de Britten staan als rotsen.
Maar de Adelaar bezielt zijn benden, dol van moed.
Oranje leeft, maar op de velden stroomt zijn bloed!
Met hun oude onstuimigheid vielen de Franschen de stellingen van den vijand aan, maar Engelschen, Nederlanders en Hannoveranen wedijverden in moed en doodsverachting. Met de koelbloedigheid van zijn voorzaat, den stadhouder Willem III, reed de prins van Oranje, die het centrum aanvoerde, heen en weer, kalm zijn bevelen uitdeelend, van elken misslag zijner tegenstanders partij trekkend. Doch de bondgenooten hadden het hard te verantwoorden, en nog altijd bleef de toegezegde hulp der Pruisen uit. Tot halfzeven had de slag reeds geduurd, zonder een beslissende uitkomst op te leveren. Niet minder dan 18000 man van Wellington's troepen waren buiten gevecht gesteld, en een bijna even groot getal waren naar Brussel geweken, waar zij de tijding eener volkomen nederlaag der geallieerden verspreidden. En nog altijd had Napoleon zijn keurkorps, de geduchte garde, niet in het vuur gebracht, daar hij het oogenblik daarvoor nog niet gekomen achtte. Toch hielden Wellington, de prins van Oranje en de andere bevelhebbers stand, vertrouwend op het door Blücher gegeven woord. Eindelijk kwam de voorhoede onder Bülow opdagen, doch voorloopig kon zij van geen nut zijn, daar zij de handen vol had aan het Fransche legerkorps, dat Napoleon had afgezonden, om ze tegen te houden. Wel gelukte dit, maar te gelijker tijd begreep de keizer, dat zoo spoedig mogelijk een einde moest gemaakt worden aan den slag, vóór nieuwe Pruisische afdeelingen op het slagveld verschenen. Hij gaf daarom zijn garde, die zoo menigmaal de overwinning had beslist, bevel, in het vuur te komen. Tegen den schok dezer veteranen niet bestand, deinsden de bondgenooten een oogenblik terug. De prins van Oranje, het gevaar ziende, rende alleen naar twee bataljons Nassauers toe, om hen tegen de Fransche batterijen te doen instormen, maar nauwelijks voor het front gekomen, stortte hij, door een geweerkogel in den linkerschouder getroffen, van het paard. Tevergeefs poogde hij zich weer in den zadel op te heffen; door bloedverlies bezwijmd, werd hij onder bedekking van slechts weinige scherpschutters naar het hoofdkwartier vervoerd. Zoodra hun aanvoerder gevallen was, sloegen de Nassauers op de vlucht. De toestand van het centrum werd steeds hachelijker, terwijl de garde, altijd met het geweer in den arm, langzaam oprukte en reeds door haar verschijning alleen den schrik voor zich uit verspreidde. Wellington gaf nu de Engelsche garde onder Maitland last, tegen die van Napoleon op te rukken. Een oogenblik bracht zij verwarring in de Fransche gelederen, doch weldra sloeg zij zelf op de vlucht, toen de reserve der oude garde de jonge te hulp kwam. Maar thans kwamen de Pruisen tot ontzet opdagen. Tegen dezen nieuwen vijand waren de afgematte Fransche soldaten niet bestand. Wel beproefde de garde nog een aanval, doch het moorddadig geweervuur der bondgenooten dreef, voor de eerste maal, ook haar op de vlucht. Toen de keizer de gedunde bataljons van zijn keurkorps zag terugkomen, sprak hij het historische woord uit: ‘C'est fini!’ Op alle punten begonnen de Franschen den terugtocht, die spoedig in een volslagen vlucht ontaardde. Napoleon, die weinige uren te voren zich van de overwinning zeker had gewaand, werd door zijn legerhoofden van het slagveld gevoerd, en de laatste stralen der ondergaande zon begroetten de bondgenooten als overwinnaars. Ter herinnering aan dezen slag werd door den prins van Oranje en het Nederlandsche volk een 60 meter hoog gedenkteeken in den vorm van een hunnebed ten zuidwesten van Mont St. Jean opgericht. Op dit hunnebed, de Leeuwenheuvel genoemd, verheft zich een zuil ter hoogte van 19 meter, die op zijn top den Nederlandschen leeuw draagt. Dichtbij den Leeuwenheuvel bevinden zich twee kleinere monumenten voor den Engelschen overste Gordon en de officieren van het Engelsch-Duitsche legioen. Verder heeft koning Frederik Willem III van Pruisen op acht mijlen zuid ten zuidoosten van Waterloo, tusschen de hoeve La Belle Alliance en het dorp Planchenois, een ijzeren gedenkteeken doen oprichten. Onze pakkende gravure stelt het oogenblik voor, waarop de erfprins van Oranje bij den | |
[pagina 31]
| |
aanval der garde voor het front der Nassausche troepen springt, om ze door woord en voorbeeld aan te vuren. Prins Willem van Nassau, de vader van den tegenwoordigen groothertog van Luxemburg, zinkt gewond van het paard, en een oogenblik later zal ook de heldhaftige afstammeling der Oranjes door een geweerkogel buiten gevecht gesteld worden. De schilderij, waarnaar onze gravure vervaardigd is, werd door een aantal oude Nassausche officieren en families aangekocht en den erfgroothertog Willem van Luxemburg als huwelijksgeschenk aangeboden. Zij bevindt zich thans op het slot Walferdingen bij Luxemburg. |
|