Hoe Jan aan zijn vrouw kwam.
Humoreske door J.R. van der Lans.
(Slot.)
Den anderen dag, na kerktijd, zat hij bij zijn tante op de koffie.
‘Wel Jan,’ riep het goede mensch, terwijl zij netjes een paar sneetjes zoetekoek afsneed, ‘wat doet het me plezier, dat je gekomen ben; ik was al bang, dat je soms verhinderd zou zijn. En vertel me nu eens, hoe heb je 't gemaakt op de reis.’
‘O, een reis van Pieter Spa, tante. Verbeeld u, ik kwam net op het nippertje aan den trein, en daar er geen plaats tweede klas meer open was, kreeg ik een coupé eerste voor mij alleen, een rook coupé nog wel. Dat valt mee, dacht ik, en ik wou het me natuurlijk nu maar eens heel lekker maken. Maar amper zit in op mijn gemak en wil een sigaar aansteken of daar gaat het portier open en komt er een dame ingestapt.....’
‘Een lieve dame?’
achtergevel van het seminarie hageveld.
‘Ja.’
‘Bijzonder lief misschien?’
‘Ja, om eerlijk te zijn, moet ik dat werkelijk zeggen, al was ze voor mij allesbehalve lief. Ze werd gevolgd door een stuk of vier kleine kleuters, plus een soort kinderjuffrouw met een hond in een mandje. Stel u voor wat een verrassing voor iemand, die er op vlast, op zijn gemak in zijn eentje een sigaar te kunnen rooken.’
voorgevel van het seminarie hageveld.
‘Nu maar, je had als schadeloosstelling toch een lieve dame tegenover je en kon tot tijdkorting een praatje aanknoopen.’
‘Een praatje aanknoopen! Ze keek me niet eens aan. Eerst werd de hond uit zijn mand verlost en aangehaald als een kind.’
‘Had je soms gewild dat ze jou aangehaald had?’
‘Ze had me toch minstens wel eens kunnen aankijken. Maar ze scheen me geen blik waardig te keuren en babbelde en gichelde binnensmonds met de juffrouw of ze mij voor den gek hield. Ik heb er geen woord van verstaan, dan alleen, bij het uitstappen, een opmerking van de juf, dat mevrouw het niet trof, want dat ze met regen thuis kwam net als ze met regen was uitgegaan.’
‘Dus je ben dan tot Amsterdam met dat gezelschap blijven zitten! Je had toch onderweg ergens kunnen overstappen.’
‘Dat was ik ook van plan; maar een van die ondeugende bengels, die me den heelen tijd al tegen mijn schenen had zitten te schoppen en op mijn teenen te trappen, was op mijn knie in slaap gevallen, en snurkte zoo lekker, dat ik het niet over mijn gemoed kon krijgen, hem te storen. Op het laatst sliepen ze allemaal.’
‘De lieve dame ook?’
‘Ja, zonder zich in het minst voor mij te geneeren; ze nam niet meer notitie van me dan of ik haar schoenenpoetser geweest was.’
‘En dat trok meneer zich aan! Maar 't lijkt wel of je verliefd op haar was!’
‘Dat mocht ik immers niet, tante! U heeft me toch geschreven, dat u een vrouw voor me had opgezocht, en heb ik u niet plechtig beloofd, dat ik de eerste de beste, die u mij zou aanwijzen, blindelings trouwen zou? Waarvoor kwam ik anders naar Amsterdam? En daarbij, de dame in quaestie, daar was toch zeker geen kijk op, ze had vier kinderen en zal dus ook wel een man hebben; maar anders....’
‘Wat maar?’
‘Nu, laat ik het u maar rechtuit zeggen, tante: u zal er toch niet boos om worden. Ik twijfel er geen oogenblik aan, of de vrouw, die u voor me bestemd heeft, is de beste, de braafste, de geschiktste, die er leeft, maar de mooiste is ze zeker niet; die heb ik gisterenavond gezien.’
De oude dame lachte witjes, stond van haar stoel op en schoof de portière van de portebrisée open.
Haar neef kon zijn oogen niet gelooven; daar stond de dame uit de coupé, maar nu zonder volle en met een licht blosje van verlegenheid, dat haar niet leelijker maakte.
‘Kijk, was je daar?’ riep tante, zich aanstellend of ze bijzonder verrast was. ‘Kom binnen, we hadden het juist over jou ... - Nou, neef,’ ging ze tot Jan voort, ‘zeg nu of ik, niet enkel de beste en braafste, maar ook de mooiste weet te kiezen. Hier is ze. Ze stelt evenveel vertrouwen in mij als jij, maar vóór ze toehapte, wou ze je toch eerst eens van nabij leeren kennen. Daaraan heb je 't te wijten dat je door zoo'n karavaan in je rookcoupé werd overvallen. Dat was afgesproken werk met een dame van mijn kennis, die jij voor een gouvernante hebt aangezien en die de moeder is van die vier ondeugende kinderen. Het schijnt dat het examen, dat je gisterenavond hebt ondergaan, tot je voordeel is afgeloopen. Vooreerst heb je je sigaar opgeofferd zonder er over te pruttelen, ten tweede heb je den hond niet getrapt, en ten derde ben je allerliefst geweest voor de kinderen. Mevrouw hier is weduwe en heeft geen kinderen, maar niets belet te hopen dat zij er nog een huis vol krijgt....’
‘Tante, tante, wat ben je toch een juweel van een mensch!’ viel neef haar in de rede. ‘Ik heb aan haar gezegd,’ ging de goede oude vrouw voort, ‘en ik zeg het nu aan jou, dat jullie voor mekander gemaakt zijt. Nu, kinderen, weest gelukkig.’