Aan de doorluchtige nagedachtenis van
Mgr. P.M. Snickers,
Aartsbisschop van Utrecht.
Het hart omhoog! Want wij huldigen de nagedachtenis van een groot priester. Het hart omhoog! Want hij was groot door de hoogheid en den adel van zijn karakter, niet minder dan door zijne schitterende waardigheden. O, het valt moeilijk, in weinige regelen een voldoend overzicht te geven van zijn leven, in korte trekken eene afbeelding te schetsen van zijn karakter. Hoe rijk en vol was dit leven! Hoe vele facetten toonde deze diamant, in het volle licht van Gods zonneschijn!
Te Rotterdam geboren, den 11en April 1816, verliet hij ons den 2en April van dit jaar 1895 voor dat betere leven, waarnaar wij allen smachten. Reeds in zijne jeugd ontwaakte in hem, als een fluisterende lentezucht, de roeping tot het heilige priesterschap, en meer dan 54 jaren heeft hij, priester gewijd, zijn stand tot onsterfelijke eer gestrekt. Dat priesterlijke leven omvat drie geheel verschillende tijdperken.
Het eerste was gewijd aan de zielezorg. Als kapelaan en pastoor bracht hij de eerste twintig jaren door, en in dien tijd stichtte hij, geheel of nagenoeg geheel uit eigen middelen, eene nieuwe kerk voor zijne parochie van Scheveningen 1), en deed eene pelgrimsreize naar het H. Land, naar Nazareth, Jerusalem en Bethlehem, waarvan het verhaal door hem werd geschreven, en in zijn roerend schoonen eenvoud ons geheele Nederlandsche katholieke publiek geboeid heeft, en nog boeit.
Den 10en September 1861 werd hij benoemd tot regent van Hageveld: het tweede tijdperk begon, aan het bestuur achtereenvolgens der seminariën van Hageveld en Warmond, en aan de opvoeding der kweekelingen van het heiligdom gewijd. Dit tijdperk duurde 16 jaren.
In het begin van October 1862 kwam ik, als jeugdig priester aan Hageveld verbonden, voor het eerst met hem in aanraking. Ik heb er zes en een half jaar met hem doorgebracht, in zijne onmiddellijke nabijheid. Onder hetzelfde dak gehuisvest, aan dezelfde tafel middagmalende, zeer dikwijls of zelfs meestal de lange winteravonden op zijne kamer in zijn gezelschap doorbrengende, leerde ik zijn karakter kennen en bewonderen. Nooit zal ik die avonden vergeten. Ik verheugde mij in de onuitputtelijke wijsheid, die aan zijne lippen ontvloeide, in de onuitsprekelijke goedheid van zijn hart, in de hooge kracht van zijn karakter, in de volkomen gelijkmatigheid en kalmte van zijn gemoed. Dit alles, dat zich aan het openbare licht wilde onttrekken, kwam dan als vanzelf te voorschijn. Wel toonde hij zich in volle gezelschappen weinig spraakzaam, maar wanneer men met hem alléén, of met zeer weinigen te zamen was, kon hij uren achtereen in het gesprek blijven, altijd over belangrijke of meer dan alledaagsche onderwerpen. Daarbij bezat hij, bij zijn groote geestesgaven, een zeer uitgebreide belezenheid, die weinig is vermoed, omdat hij ze weinig kenbaar maakte, en niet slechts in theologie, maar evenzeer in geschiedenis, in staathuishoudkunde, in literatuur, in sociale wetenschappen. Hij had bij voorbeeld al de werken van Proudhon den socialist gelezen, en wie dacht er in die dagen ten onzent aan socialisme? Wat een ander, zelfs onder de besten, niet kende of over het hoofd zag, hij had het met zijn doordringenden geest bestudeerd en in zich opgenomen, er de toekomst van voorzien. Maar alles overtrof zijn onvermoeide en dikwijls vorstelijke, doch altijd kiesche weldadigheid. Niemand kan zeggen of uitrekenen, welke sommen gelds elk jaar werden besteed vooral aan jeugdige kweekelingen des heiligdoms, wanneer hunne familiën wegens finantiëele bezwaren, moeite hadden, om hen hunne studiën te laten voortzetten. Niettegenstaande hij zelf er nooit
over sprak en er zelfs nooit een aanduiding van gaf, was het toch van algemeene bekendheid. Doch ook andere menschen, die zijn hulp inriepen, vergat hij in geenen deele. Het spreekt vanzelf, dat men hem, door het voorwenden van behoefte, somtijds bedroog. Hij wist dit, en antwoordde met innemende goedheid: ‘Het is beter, dat ik tienmaal word misleid, dan dat éénmaal een werkelijk behoeftige ongeholpen zou moeten weggaan.’
En welke bewonderenswaardige gemoedsrust, welke bezadigdheid, welke matiging in het uitoefenen van zijn gezag! Welke vastheid van karakter! Het scheen, dat hij nooit beval, en toch geschiedde alles naar zijn verlangen. Ik moet erkennen, dat hij al de jaren, welke ik met hem in Hageveld doorbracht, en hoe meer ik hem leerde kennen, in mijn schatting steeds hooger en hooger rees. Ik vereerde hem met eerbiedige liefde als een vaderlijken vriend.
In 1869 verliet hij ons, om te Warmond de hoogst gewichtige bediening te vervullen van president van het seminarie, en verbleef er ruim acht jaren, zoodat het getal der jaren, die hij aan het hoofd onzer seminariën doorbracht, tot 15 klom. Tallooze jonge mannen werden door zijne onmiddellijke leiding en vaderlijke vermaningen en toespraken tot echte priesters en sieraden onzer Kerk gevormd: zij zijn in de oogenblikken, waarin ik deze regelen schrijf, met ijver en geestkracht bezig, hunne belangwekkende en uiterste waardeering verdienende taak te vervullen.
Toen kwam, den 1en Januari 1877, het overlijden van Mgr. Wilmer, den vereerden en beminden bisschop van Haarlem. Terstond deed zich reeds, en telkens krachtiger, de stem van allen hooren: president Snickers moet onze bisschop worden. Toch duurde het nog tot September, eer hij bisschop werd gewijd. Hoe kwam deze vertraging? Omdat hij alle pogingen aanwendde, ten einde aan de hooge, maar zwaarwichtige bediening te ontkomen. Doch dit hielp niet: den 31n Juli verscheen de breve zijner benoeming tot bisschop van Haarlem. Men zegt, dat hij in dit oogenblik in tranen losbarstte.....
Eene maand daarna werd hij geconsacreerd door Mgr. Schaepman, aartsbisschop van Utrecht. Bij die consecratie was ik aanwezig, en richtte tot hem de volgende regels, in de Katholiek opgenomen; en waarin de gevoelens van het gansche bisdom Haarlem werden vertolkt:
O Vader Wil ibrord, gezeten hoog in glorie,
Wij danken u dit uur. Nu jubelt uwe Kerk
Met Adelbert, Jeroon en Bavo in victorie
Den zang der zegepraal, die stijgt na 't heilig werk.
De Hemel straalt, en juicht met onze harten mede,
Sinte Ursels Bruidenstoet vlecht bloemen, krans bij krans.
Het Wondersakrament, in Aemstels Heilge Stede,
Gehuldigd en gevierd, schiet vonkelenden glans
Aanbeden door het bloed der Brielsche Martelhelden.
Al hooger golft de psalm, nu verre, dan nabij;
Er bruist een levensstroom door levendige velden
En rolt de Heemlen door; O God, U loven wij!
O God, U loven wij. Wij hebben lang gebeden,
Eén dierbren naam in 't hart, voor Haarlems Bisschopsstaf.
Jerusalem, Stad Gods, ge aanschouwdet zijne schreden,
Ge zaagt het, hoe zijn mond gekust heeft Christus' graf.
Voor 't oog van onzen geest steeg hij ten hoogen zetel
Met mijter, staf en ring en gouden mantelslot
Gesierd. Ons bidden klonk niet ijdel of vermetel:
Triomf! Uit aller ziel sprak hier de stem van God.
U onze hulde en trouw! U onze zielsvereering
Bij al de liefde, die veel jaren tot u ging!
U alle schatten Gods in eindlooze vermeering,
U, Bisschop van ons hart, geluk en zegening!
Inderdaad, wie met zóóveel eenstemmigheid door een hoog achtenswaardige schare van geestelijken en leeken voor den bisschoppelijken stoel van Haarlem werd gewenscht, hij moest wel een geheel buitengewoon voortreffelijk priester zijn!
En dit toonde hij zich wederom in geheel zijn bisschoppelijk bestuur, dat meer dan 18 jaar duurde, en de derde periode van zijn leven vormt. Na vijf en een half jaar werd hij door onzen Heiligen Vader overgeplaatst naar Utrecht, op den hoogsten en eerbiedwaardigsten bisschopsstoel van Nederland. En al die 18 jaren werd hij door zijn geestelijkheid gehoorzaamd en bemind, met uitstekende liefde. Zij voldeden met geestdrift aan het woord van den grooten opperpriester van Antiochië: Wij zullen onzen bisschop volgen, zooals Jesus Christus den Vader.
De toekomstige geschiedschrijver der Kerk van Nederland zal zijn bestuur verheerlijken. Laat mij hier alleen zeggen, dat hij onnoembaar vele kerken heeft gewijd; men zegt, dat er geen opperherder is, in de gansche katholieke wereld, die dit getal heeft geëvenaard. Zes bisschoppen heeft hij geconsacreerd, en er was een tijdperk, dat er geen bisschop in Nederland leefde, wien hij de wijding van het episcopaat niet had toegediend: de metropolitaan had over al zijn onderhoorige bisschoppen zelf de kracht des H. Geestes doen nederdalen.
Toen kwam het einde. Zelf had de hoogepriester nog voorgenomen, deze hoogste wijding toe te dienen aan Mgr. Van de Wetering, titulair-bisschop van Gaza, en in de toekomst zijn hulp bisschop; één uur vóór de plechtigheid bleef dit besluit nog vast staan, maar zijn zwakte en ongesteldheid verhinderden de uitvoering.
O, het was een aandoenlijk tafereel, het slot dezer hoogste ceremonie. Terwijl de nieuwgewijde bisschop in triomf door de kerk van Hilversum werd geleid om zijn eerste opperpriesterlijke zegeningen te schenken, terwijl hij in vol ornaat op het suppedaneum des altaars