De helden van Lombok.
Er moge indertijd verschil van gevoelen hebben geheerscht over de vraag of de expeditie naar Lombok noodzakelijk, of zij wenschelijk was, zeker is het, dat, toen eenmaal tot de expeditie was besloten, geheel Nederland met zijn beste wenschen de dapperen volgde, wien de eer onzer wapenen was toevertrouwd. Doch spoedig kwam naar het moederland het bericht, dat het zwaard in de scheede zou kunnen blijven rusten, daar de radja en de rijksgrooten, door ons machtsvertoon verschrikt, besloten hadden, het hoofd in den schoot te leggen en de gestelde eischen te aanvaarden.
Mocht dit misschien een teleurstelling zijn voor menig brave, die van lauweren en oorlogsroem had gedroomd, het vaderland juichte, dat de overwinning zonder bloed was gekocht en honderden moeders dankten God, dat haar zonen voor een kennismaking met het lood en het staal der Baliërs waren gespaard.
herinneringsmedaille aan de expeditie op lombok. Uit de Kon. Utrechtsche fabriek van zilverwerken van den heer C.J. Begeer.
Maar dat juichen en danken bleek, helaas! voorbarig. De sluwe Baliërs hadden enkel onderwerping gehuicheld, om de onzen in slaap te wiegen, en waar de dapperheid onzer krijgers spoedig den vijand zou hebben ten onder gebracht, werd nu de goede trouw en de argeloosheid der bevelhebbers verschalkt door de geslepenheid van den inlander. Deze zon op verraad, en toen hij zich machtig genoeg achtte en de blanda's, geen kwaad vermoedend, zich in den muil van den leeuw bevonden, kwam die onvergetelijke nacht van jammer en wee, van bloed en dood.
Toen de zon weer opging over het heerlijke landschap, bevonden de onzen zich op den aftocht, door de razende Baliërs achtervolgd en telkens op nieuwe vijanden stuitende. Wonderen van dapperheid werden door onze moedige soldaten verricht, maar wat vermocht dapperheid en heldenmoed tegen de verpletterende overmacht, tegen den listig gelegden valstrik, in een land, waar van alle kanten het verraad dreigde?
Toch bereikten de Baliërs hun doel niet. Zij hadden gehoopt, al de gehate blanken in hun ijzeren omarming te doen omkomen; zij hadden gedacht, dat de weinigen, die aan het bloedbad zouden ontsnappen, haastig het eiland zouden ontruimen.
In deze hoop zagen zij zich echter weldra teleurgesteld. Zij kenden onze soldaten niet, die nu meer dan ooit van verlangen brandden, om den geleden smaad uit te wisschen; zij kenden de bevelhebbers niet, die, thans voor het verraad op hun hoede, met vaste hand en scherpen blik den aanval zouden leiden; zij kenden het Nederlandsch-Indisch bestuur niet, dat onmiddellijk met loffelijke doortastendheid alle noodige maatregelen nam; zij kenden eindelijk Nederland niet, dat bereid was zelfs de zwaarste offers te brengen, om zijn gezag in den Archipel te handhaven en de geheele wereld te toonen, dat het in staat was, zijn rang van tweede koloniale mogendheid wraardig op te houden.
De expeditie werd gereorganiseerd; nieuwe troepen, blakend van strijdlust, kwamen de helaas! zoo gedunde gelederen aanvullen, en, aangemoedigd door het fiere woord der koningin, die van verre de krijgsbedrijven harer wakkere soldaten volgde, ging het nu op den vijand los. Doch met de grootste behoedzaamheid werd geageerd, vooreerst omdat men nog altijd nieuwe verrassingen van den kant der Baliërs vreesde, en verder om zoo weinig mogelijk kostbare menschenlevens op te offeren.
Nu eerst toonde zich de groote str tegische bekwaamheid van den opperbevelhebber in het volle licht; nu eerst zag men welk een ervaren krijgsoverste den veldtocht leidde. Langzaam maar zeker ging het vooruit, altijd dieper het land in, voet voor voet, want de Baliërs verdedigden zich met waren heldenmoed. Zij begrepen, dat zij ten slotte het onderspit moesten delven, en daarom wilden zij hun leven en dat der hunnen zoo duur mogelijk verkoopen.
Maar de eene versterking voor, de andere na viel in de handen der onzen, die niet alleen door het vuur van den vijand werden bedreigd, maar ook in den bodem, in het klimaat, in de lucht geduchte vijanden vonden. Doch geen hinderpaal werd geacht, niets kon den moed onzer soldaten aan het wankelen brengen, niets de energie der bevelhebbers breken. Zij wisten, dat geheel Nederland het oog op hen gevestigd had, dat van hun volharding, hun dapperheid onze toekomst in Indië afhing.
En toen eerst Mataram, daarna het haast onneembare Tjakra-Negara in hun banden was gevallen, toen eindelijk de radja met de zijnen was gevangen genomen, toen was het pleit beslist.
Met groot gejuich en dankend opzien tot God, die onze wapenen had geleid, werd de tijding der schitterende overwinning in Nederland ontvangen. De namen der helden waren in aller mond; de oude geestdrift vlamde weer op, men voelde, dat Nederland het roemrijke verleden waardig was.
Met algemeene voldoening werden dan ook de onderscheidingen begroet, door H.M. de koningin aan de dapperen van Lombok toegekend, van generaal Vetter af tot den minsten fuselier toe. Allen hadden hun plicht gedaan, allen gedeeld in de gevaren, het was billijk, dat zij nu ook deelden in den roem en de eer. Een schitterende bladzijde hebben zij geschreven in de krijgsgeschiedenis van Nederlandsch-Indië, en de namen van generaal Vetter, van generaal Segov, van generaal Swart, van generaal De Moulin, van luitenant-kolonel Scheuer, van luitenant-kolonel Hamerster, van majoor Rost van Tonningen, van de kapiteins Christan en Lindgreen, van zooveel andere officieren zullen naast die van tal van minderen daaraan onafscheidelijk verbonden blijven.
Daar in den opperbevelhebber het geheele leger geëerd wordt, bieden wij onzen lezers hier het portret aan van luitenant-generaal Vetter, als een algemeene hulde aan ons moedig Nederlandsch-Indisch leger, waarmee - daarvan zijn wij overtuigd - allen zullen instemmen.
Maar naast deze hulde aan de overwinnaars is het plicht, hen te gedenken, die bij de expeditie het leven lieten en wier heldendood door zoovelen wordt betreurd. En evenals generaal Vetter het dappere leger vertegenwoordigt, dat na ongehoorde bezwaren en moeilijkheden van allerlei aard de Nederlandsche vlag plantte op de sterkten der Baliërs, zoo wenschen wij in generaal Van Ham allen te huldigen, die op Lombok het leven lieten voor vaderland en koningin. Een gevoel van weemoed overmeestert ons, als wij denken aan de vele braven, die met zooveel hoop den tocht hadden aanvaard, maar onder het moordend lood van den vijand vielen. Veel had het vaderland nog van hen verwacht, hun dood heeft rouw gestort in menig hart, maar be moedigend is het denkbeeld, dat zij niet zullen worden vergeten. Naast die der overwinnaars zullen ook de namen van generaal Van Ham, luitenant-kolonel Lawick van Pabst, luitenantkolonel Frackers, kapitein Scheib, de luitenants Alting von Geusau, Van der Staay, Broekman, De Graaf, Van der Heijden, Musquetier en zooveel anderen met eere genoemd worden.
Met belangstelling zal ongetwijfeld in dit nummer de groep beschouwd worden, die den ouden radja van Lombok met zijn zonen en kleinzonen voorstelt. Toen de negentigjarige vorst, na de onzen met gehuichelde gastvrijheid te hebben ontvangen, het verraad smeedde, waarvan zoovelen het slachtoffer werden, zal hij stellig niet gedacht hebben, dat hij zoo spoedig onze gevangene zou zijn.
Jammer is het, dat Goesti Djilantik, de sluwe Balinees, wiens portret wij eveneens geven, ook niet onze gevangene is. Men houdt het er toch algemeen voor, dat Djilantik, die van Karang Asam op Bali, waar hij als vazal van den Lombokschen radja regeerde, naar Lombok was overgestoken, om zijn leenheer te hulp te komen, de ziel van het heele verraad was. Toen wij, na de ramp van 25 op 26 Augustus, een nieuwe expeditie organiseerden, wist Djilantik, die zich op Lombok blijkbaar niet meer veilig achtte, naar Bali te ontkomen, en toen de gouverneur-generaal hem, na den afloop der expeditie naar Batavia ontbood, om zich te komen verantwoorden, verscheen hij niet. Wij zullen dus wèl doen met tegen hem op onze hoede te zijn, want de geslepen Baliër zal geen middel en geen kans onbeproefd laten, om ons onaangenaamheden of erger te berokkenen.
Ten slotte bevat dit nummer een reproductie der herinneringsmedaille, in de bekende ko ninklijke Utrechtsche fabriek van zilverwerken van den heer C.J. Begeer geslagen. De voorzijde stelt den Nederlandschen leeuw voor, die den Balischen panter onder zijn machtigen klauw van schrik doet ineenkrimpen, terwijl de Hollandsche Maagd, met schild en zwaard gewapend, de verdrukte Sasaks tegen den Balinees beschermt. De keerzijde bevat de merkwaardigste datums uit de expeditie, waarboven een helm rustend op geweren, sabels en lansen, bekranst met laurier- en eikebladeren.
Deze medaille, waarvan de groote zilveren f 10, de kleine zilveren f 4, de groote bronzen f 3, de kleine bronzen f 2 kost, moge de herinnering aan het roemrijke wapenfeit lang levendig houden!