B is het kanaal, ter lengte van ongeveer 240 meter, waarlangs het water wordt geleid van uit de bron tot aan de stadsgracht, waar het door schuiten kan atgehaald worden. Zooals men ziet, vertoont het een eigenaardige overeenkomst met een bisschopsstaf. |
C is een dam van opgestapelde, ongemetselde steen tusschen een rooster van hout, en van binnen gevuld met grind, dienende tot zuivering van het water. Deze dam is in 1868 aangelegd, en van dat jaar dagteekent ook de daar opgestelde pomp met het ijzeren hek, op ons tweede plaatje afgebeeld. |
D stelt een trap voor, bestemd voor degenen, die daar met emmers van het water komen putten en E den houten koker, die het water onder den grond geleidt naar den vergaarbak of put, waar eveneens het water geput kan worden en die op de teekening door F wordt aangeduid. |
G is een houten koker, die onder den rijweg van Dokkum naar Kollum en Groningen doorloopt en ten doel heeft, het water gemakkelijk te laten afvloeien in vaartuigen, die het langs de stadsgracht komen halen. |
H is een wiptoestel, te bezigen door hen, die een groote hoeveelheid water in eens noodig hebben en ook voor de bierbrouwers om hun het putten gemakkelijk te maken. Deze wiptoestel is echter sedert de oprichting der boven bedoelde pomp in 1868 weggebroken. |
I stelt de voormalige Woudpoort voor, thans enkel een brug, terwijl K de indijking aanduidt, die beletten moet dat er ander water dan dat der bron in het kanaal dringt. Reeds in de dertiende eeuw verordende hertog Albrecht van Saksen dat de bron door dijken zou beschermd worden tegen het zeewater, dat soms de omgelegen landen overstroomde. De vlakken eindelijk, met L L aangeduid, zijn zeer vruchtbaar weiland, dat in het jaar 1866 gedeeltelijk door de stad is aangekocht. Bij die gelegenheid werd zij ook eigenares van de Bonifaciusbron met haar bedijking, die sedert onheuglijke tijden het eigendom waren geweest van het brouwersgilde te Dokkum. |
de st.-bonifacius-fontein te dokkum. - pomp en afsluithek.
Dit gilde verheugde zich voorheen in grooten bloei; Dokkum telde talrijke brouwerijen en het Dokkumer bier was beroemd om zijn zuiverheid, een eigenschap die het wel hoofdzakelijk zal te danken hebben gehad aan het water der Bonifacius-bron. Dit toch werd door de commissie, in 1867 van wege de regeering benoemd tot het onderzoek van het drinkwater in Nederland, en aan welker hoofd de heer Beijerinck stond, als het beste bronwater geroemd, dat in ons vaderland te vinden is.
de st.-bonifacius fontein te dokkum. - plattegrond.
Het Dokkumer bier was niet alleen hier te lande gezocht, maar werd ook tot ver in het buitenland verzonden. Met Delft, Weesp en andere plaatsen behoorde Dokkum tot de hoofdzetels der brouwnijverheid. Tot voor weinige jaren kon men te Amsterdam dan ook op de voormalige Weesper bierkade, op den hoek van den Nieuwezijdskolk en den Voorburgwal, nog een huis zien staan, in welks trapgevel het wapen van Dokkum (een halve maan met drie sterren) omringd van biertonnen prijkte. Die buitengewone bloei van het Dokkumer brouwersgild behoort tot het verleden; in 1866 waren er van de talrijke brouwerijen maar twee overgebleven, en daarom besloot het gild zijn eigendomsrecht over de bron maar aan de stad af te staan, die de schenking aanvaardde.
Op last van het stedelijk bestuur werd nu de bron schoongemaakt, het daarbij behoorende kanaal tijdelijk gesloten, de dijken van nieuwe afschuttingen voorzien, de boven vermelde grinddam gelegd en eindelijk de pomp met de fraaie ijzeren afsluithekken aangebracht, die men op ons plaatje ziet afgebeeld. Dat hek draagt in vergulde letters het opschrift: Bonifaciusfontein.
Ondanks de ontzaglijke stroomen water, door die bron in den loop der eeuwen geleverd, blijft ze nog altijd even rijkelijk vloeien en is een weldaad niet enkel voor de bevolking van Dokkum, maar voor den ganschen omtrek en niet het minst voor de schippers. Geen schip bijna, dat langs het groot scheepvaartkanaal van Harlingen tot de Dokkumer Nieuw-Zijlen deze plek passeert, of het legt hier aan om zijn watervaten te vullen.
Gedurende den drogen zomer van het jaar '93 werden, volgens nauwkeurige aanteekeningen, in de maand Juni daar dagelijks 3200 emmers water gehaald en op den 19en van genoemde maand de verbazende hoeveelheid van niet minder dan achtduizend emmers. In den avond van dien dag kwam er nog een boot om van het kristalheldere vocht te putten, maar de burgemeester had den toegang tot de fontein laten afsluiten om de bron rust te geven tot nieuwen aanvoer. Den volgenden morgen kon de boot echter weer een lading water innemen en daarmee vertrekken.
Wanneer men nu den inhoud van een emmer gemiddeld op maar tien liters schat, moeten er dus dien dag 80 000 liters water zijn gehaald. Neemt men daarbij in aanmerking dat in de maand Juni van het jaar '93, volgens de waarnemingen der Rijkslandbouwschool te Wageningen, slechts 25 millimeter regen is gevallen, tegen 91 millimeter in '94, dan springt de bijna wonderbare onuitputtelijkheid der bron nog te meer in het oog.