Op de verrijzenis des Zaligmakers
Door
Pastoor Nanning, 1756.
Gods Bruid, de Kerk, heeft groote reden,
Om heden op dit plechtig feest
Te jubelen in blijden geest,
Bij wierookgeur en dankgebeden.
Haar Bruigom, die ten dood verwezen
Den bittren beker had gesmaakt,
Wiens lichaam werd in 't graf bewaakt,
Is op den derden dag verrezen.
De Heilzon is nu doorgebroken
Met grooten glans en heerlijkheid,
En heeft de wolken ras verspreid,
Waarachter Hij scheen weggedoken.
Hij had de wereld overwonnen,
Den dood ontwapend door Zijn dood,
En heeft in 't graf, dat Hem besloot,
Het nieuwe leven zelf begonnen.
Geen tombe kon Zijn almacht stuiten:
Hij drong met Zijn bezielde leên,
Door de allerhardste steenrots heen,
Herlevend uit het graf naar buiten.
Dit wonder moest het zegel hangen
Aan Jesus' Evangelie-leer,
Herstellen Zijnen naam en eer,
En ons de heilhoop doen erlangen:
Zóó zal ons lichaam ook verrijzen
Ten leven in den jongsten dag,
Wanneer de Rechter, vol ontzag,
Het vonnis over de aard' komt wijzen.
Dit wonder moest ten voorbeeld strekken
En leeren, hoe wij uit den dood,
Die ons van Gods genade ontbloot,
Door 's Hemels kracht zijn op te wekken:
Verrezen uit den staat der zonden
In waarheid, en niet slechts in schijn
Moet nieuw ons aller leven zijn
En al het oude zijn verslonden.
Dan zullen wij den dood niet vreezen,
Daar hij zijn kracht verloren heeft
En voor den Overwinnaar beeft,
Die zegepralend is verrezen.
Dien we uit den doodslaap zien ontwaken
Zal door Zijn goddelijke kracht
Ons lichaam, schoon tot stof gebracht,
Verheerlijkt, als het Zijne, maken.
| |