scheepspapieren en de Engelsche vlag gevoerd had, beslag leggen en twaalf matrozen, onder beschuldiging van zeerooverij, in de gevangenis werpen.
Daar de Chineezen alle voldoening weigerden, brak de oorlog uit, die in het begin van den kant der verbonden Franschen en Engelschen slechts lauw gevoerd werd. Toch slaagden de troepen der Westersche mogendheden er in, op het einde van 1857 Canton in te nemen en den onderkoning gevangen te nemen, die als krijgsgevangene naar Calcutta gevoerd werd.
Er werden nu vredesonderhandelingen aangeknoopt met het hof te Peking, doch de sluwe Chineezen wisten de zaak op de lange baan te schuiven. Frankrijk en Engeland eischten vaste waarborgen voor het internationaal verkeer, bescherming der christelijke missionarissen en toelating van de Europeesche gezanten te Peking. De Chineesche regeering gaf telkens ontwijkende antwoorden, tot dit eindelijk den verbondenen verdroot en een Engelsch-Fransche vloot verscheidene vestingen bombardeerde, den Pei-ho opvoer en voor Tientsin, de haven van Peking, het anker uitwierp.
Nu sloeg den Chineezen de schrik om het hart en opnieuw knoopten zij onderhandelingen aan. Engeland vorderde nu bovendien acht en Frankrijk vier millioen dollar oorlogsschatting, terwijl Tientsin tot een vrijhaven zou worden verklaard. In Juli 1858 teekende de keizer van China het verdrag, maar met het vaste voornemen, het niet na te leven. Want niet alleen werd nu weer de tactiek van uitstellen toegepast, maar China bereidde zich ook tot een nieuwen oorlog voor.
In 1859 werd de Engelsch-Fransche vloot van de forten aan den Pei-ho beschoten, waarop de Westersche mogendheden besloten, den oorlog met kracht voort te zetten en niet te rusten, voordat China geheel vernederd zou zijn. In Mei 1860 bevonden zich 18000 man Engelsche en Indische troepen onder generaal Grant en 9000 Franschen onder generaal Cousin-Montauban in en om Canton. Het den 21en April gestelde ultimatum, dat een bedenktijd van 30 dagen toestond, werd door de Chineesche regeering verworpen, en de vijandelijkheden namen een aanvang. De Fransch-Engelsche wapens waren voorspoedig, en toen het leger der verbondenen op eenige kilometers Peking was genaderd, verzochten de Chineezen weer om vrede. Den 14en September begonnen opnieuw de onderhandelingen, doch den 18en werd het Fransch-Engelsche hoofdkorps, ongeveer 7000 man sterk, onverwachts door 20.000 Chineezen aangevallen. De verbondenen behaalden echter een beslissende overwinning, en drie dagen later werd het Chineesche leger nogmaals op de vlucht ge dreven.
Nu rukten Franschen en Engelschen naar Peking op, en den 7en October viel het prachtige Zomerpaleis met al zijn kostbaarheden en kunstschatten in handen der bondgenooten. Toen sir Hope Grant, de opperbevelhebber van het Engelsche leger, vernam, dat de Franschen het Zomerpaleis plunderden, meende hij, dat het prestige van het vereenigde koninkrijk in het uiterste Oosten voor altijd geknakt zou zijn, indien de soldaten van de most gracious Queen daar niet aan deelnamen. Zonder een oogenblik te verliezen beval hij, dat den volgenden morgen de helft der officieren van eik regiment zich naar de weelderige residentie van den Zoon des Hemels zouden begeven, om daar van het opkomen der zon tot twaalf uur 's middags te plunderen. Alleen was hun op het hart gedrukt, de plundering geen minuut langer dan het vastgestelde uur voort te zetten, daar de tweede helft van den dag bestemd was voor hun in het kamp achtergebleven kameraden.
De korpscommandanten alleen waren van deze weinig roemrijke, maar winstgevende expeditie uitgesloten, denkelijk omdat sir Hope Grant het prestige en decorum dezer hoofd officieren niet wilde in de waagschaal stellen, die misschien voor het eerst van hun leven hun bevordering betreurden.
Een veteraan van den Chineeschen oorlog, die zich majoor Harris noemt, verhaalt in het Pall Mali Magazine de rol, die hij bij deze onderneming gespeeld heeft.
Op een frisschen Octobermorgen marcheer den verscheidene honderden Engelsche officieren in goede orde naar de residentie van den keizer van China. Aan het hoofd van elk peloton ging de kapelaan van het regiment. De eerwaarde geestelijken der Anglicaansche Kerk, die in de vermoeienissen en gevaren van den veldtocht gedeeld hadden, versmaadden hun aandeel in de aardsche belooningen niet en stelden er prijs op, een herinnering uit het paleis van den Zoon des Hemels mee naar hun vaderland te brengen.
Majoor Harris had op de meeste zijner kameraden een onbetwistbaar voordeel: hij was te paard, terwijl bijna al zijn wapenmakkers verplicht waren, te voet naar het paleis te gaan. Bij een expeditie, waarbij de in een lange reeks van eeuwen opgehoopte schatten der Chineesche kunst de prijs waren van een wedloop, was zulk een voordeel niet gering te achten. Uit overmaat van voorzorg had de majoor den avond te voren nauwkeurige inlichtingen ingewonnen omtrent den te volgen weg, en hij werd dan ook voor zijn waakzaamheid beloond door het eerst aan de hoofdpoort van het Zomerpaleis aan te komen.
Na een half uur door een doolhof van vertrekken gedwaald te hebben, waar alles reeds het onderst boven was gehaald, ontmoette de majoor twee Fransche liniesoldaten. Een hunner had een horloge in de hand en vroeg hem of hij het wilde koopen.
Het was een meesterstuk van Europeesche juwelierskunst uit het einde der achttiende eeuw. In het midden van de kast van blauw email schitterde een diamanten zon, omgeven door een kring van twee en vijftig paarlen. Dit horloge, met een ketting ter lengte van zes en dertig centimeter, bestaande uit schakels van email, ingelegd met sterren van diamanten, paarlen en edelgesteenten, was den keizer van China in 1792 door den Engelschen gezant aangeboden, en had de Britsche regeering ongeveer dertien duizend frank gekost.
Uit vrees van de begeerigheid van den Franschen soldaat op te wekken, indien hij een redelijk bod deed, noodigde majoor HarriS den militair, die de waarde van den in zijn handen gevallen buit niet vermoedde, uit, te zeggen wat hij er voor hebben moest.
De Franschman vermoedde een valstrik en wilde geen prijs bedingen, en het zou zoo nog lang hebben kunnen duren, had niet de Engelsche officier een goeden inval gekregen.
‘Daar wij het niet eens kunnen worden,’ zei hij, ‘laten wij nu uw kameraad de waarde bepalen.’
Deze, in zijn eigenliefde gestreeld, dat hij als scheidsrechter gekozen werd, antwoordde met de muurvaste zekerheid van een vergrijsd deskundige:
‘Dat horloge is honderd frank waard.’
De ander vond het echter te weinig. Een van zijn kameraden had 's morgens een gouden horloge met dubbele kast, maar zonder ketting, voor honderd vijf en zeventig frank verkocht, en hij wilde nu minstens evenveel hebben.
De majoor was edelmoedig, hij bood honderd vijftig frank en de koop was gesloten. Op het laatste oogenblik scheen een nieuwe hinderpaal alles ongedaan te zullen maken. De Engelsche officier had het onnoodig geoordeeld, geld mee te brengen. Hij was niet naar het Zomerpaleis gegaan met het plan er te koopen; hij had gedacht, zich er zonder geld een mooie collectie kunstvoorwerpen te verschaffen, ten koste van den keizer van China; maar de Fransche soldaat wilde zich niet achterdochtig toonen en stelde zich dus met een met potlood neergekrabbelde schuldbekentenis tevreden. Hij wachtte zelfs meer dan een maand, voor hij betaling vroeg, om te bewijzen, dat hij vertrouwen had in de rechtschapenheid der Fransche bondgenooten.
De Engelsche officier hoefde verder niet meer te koopen, daar een gelukkig toeval hem in nog niet doorsnuffelde oorden bracht, waar hij enkel verlegen was wàt te kiezen uit den overvloed van schatten. Op een meubel van lakwerk ontdekte hij het groote zegel, dat de Zoon des Hemels gebruikte voor de brevetten der mandarijnen. Een weinig verder vond hij een vaas van filigraangoud, die een plant van hetzelfde metaal bevatte, veertig centimeters hoog, waarvan de bladeren met groen email waren bedekt en de vruchten door turkooizen en robijnen werden voorgesteld.
Majoor Harris stond letterlijk verbluft over het groote aantal pendules in het Zomerpaleis. Tot zijn innig leedwezen kon hij ze niet alle meenemen en moest zich tevreden stellen met er de twee mooiste uit te kiezen. Hij behoefde verder maar de hand uit te steken om verscheidene gouden beeldjes, kostbare stoffen en tallooze kleine meesterstukken van Chineesche kunst machtig te worden, die tot het oudste en schitterendste tijdperk der beschaving van het Hemelsche Rijk moesten opklimmen.
De moeielijkheid was niet, kostbaarheden te bemachtigen, maar ze mee te nemen. Een Fransch marine-luitenant, die er niet aan dacht, van de gelegenheid te profiteeren, om zich in eenige oogenblikken ten koste van den keizer van China een fortuin te verschaffen, had de belangeloosheid en de welwillendheid, zes Tartaarsche gevangenen ter beschikking van den Engelschen officier te stellen, en de kleine kolonne begaf zich, belast en beladen, naar het Engelsche legerkamp. De majoor, die tijdens zijn verblijf in Indië de waarde der zeldzaamste kunstproducten van het uiterste Oosten had leeren kennen, schatte zijn bezit op meer dan vijftig duizend frank.
Voor een arm officier was dit een vermogen. Maar hij zou er niet lang van genieten, want toen de majoor in het kamp kwam, vernam hij, dat op last van den opperbevelhebber de heele buit van het Zomerpaleis bijeengevoegd en ten voordeele van het leger verkocht zou worden. Een uitzondering werd alleen gemaakt voor de voorwerpen, die men van de Fransche soldaten had gekocht, en de majoor, die zijn pendules en zijn gouden beeldjes moest afgeven, had ten minste den troost, het horloge te mogen behouden. Later zag hij zich echter door geldgebrek verplicht, dit ver onder de waarde, voor maar vijf duizend frank van de hand te doen. De ketting is evenwel nog in zijn bezit.
Drie weken na het eerste bezoek van majoor Harris aan het Zomerpaleis vernam de opperbevelhebber, dat een aantal Engelsche officieren, in een hinderlaag gelokt, in de handen van de Chineezen gevallen en voor den keizer waren gebracht, die hun in zijn tegenwoordigheid de verfijndste folteringen had doen ondergaan.
Sir Hope Grant meende, dat het eenige middel om den Zoon des Hemels persoonlijk te treffen en voor deze barbaarsche daad te doen boeten, was, de schoonste der keizerlijke residenties in brand te steken. De eerste divisie van het Engelsche leger kreeg bevel, een verzameling van weelderige gebouwen, misschien in de geheele wereld zonder weerga, aan de vlammen prijs te geven.
De kostbaarste meesterstukken van Oostersche bouwkunst werden op deze manier vernield. Nog nooit had de oorlog zulk een onherstelbaar verlies voor de kunst geëischt. De residentie des keizers bepaalde zich niet tot een enkel paleis. Rondom het hoofdgebouw, waar de vorst audiënties verleende, waren tallooze paviljoens, tempels en pagoden verspreid in een doolhof van kanalen en tuinen, een oppervlakte van verscheidene vierkante kilometer beslaande. Nu is er van al die wonderen niets meer over, zelfs de puinhoopen zijn verdwenen.
Dezen keer had sir Hope Grant den officieren machtiging verleend, den buit te behouden, waarvan zij zich zouden kunnen meester maken. Het spreekt vanzelf, dat majoor Harris in het eerste gelid was. Door de ervaring geleerd, had hij zorg gedragen, zich door twee wagens te doen volgen. Uit het oogpunt van kunst waren de voorwerpen, die hem in handen vielen, maar van middelmatig belang, maar naar hun gewicht in metaal vertegenwoordigden