De Nieuwe Belgische Illustratie. Jaargang 11(1894)– [tijdschrift] Nieuwe Belgische Illustratie, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende De Ooievaar. Zijn vleuglen zie 'k reppen, Ik hoor hem reeds kleppen.... De vriendlijke bode der lente strijkt neer, Schouwt rond met behagen, Als wilde hij vragen: Zeg, kent gij uw wachter en huisvriend niet meer? Hij vindt van zijn nestje Op 't dak nog een restje, En bouwt het weer op, met zijn gaaike ter zij. Daar zal hij weer deelen In 't schertsen en spelen Der schooljeugd zoo vroolijk in 't lentegetij. Hij deelt van den morgen Tot d' avond de zorgen Van 't jeugdige paartje, wiens hope herleeft, Nu weldra de bode Een' zegen van Gode, Een wichtjen als eerstling aan 't ouderhart geeft. Hij kent ook het lijden En smaakt het verblijden Der ouden van dagen, wier smarte verdwijnt Bij 't lieflijk hervormen, Na ijskoude stormen, Der lente, wier zon hen milddadig beschijnt. O Bode, allerwegen Juicht 't welkom u tegen: Gij brengt met de lente ook den zegen in 't land; Gij lenigt de smarten, Stort vreugde in de harten, Daarom blijveuw trouwonsvoorimmer verpand! Theodorosa. Vorige Volgende