Bij de Platen.
Het vergaan van de Elbe. -
De 30e Januari zal met roode letteren staan opgeteekend in de jaarboeken van het Duitsche zeewezen, want dien dag is een van de grootste stoomschepen der Norddeutsche Lloyd met bijna de geheele bemanning en haast al de passagiers door de vraatzuchtige zee verzwolgen.
De dagbladen hebben uitvoerige bijzonderheden over deze ontzettende zeeramp meegegedeeld, zoodat wij ons, naar aanleiding van de pakkende gravure in dit nummer, tot een korte herinnering aan dit vreeselijke drama kunnen bepalen.
In den namiddag van den 29en Januari was de Elbe met meer dan 200 passagiers en een bemanning van 150 koppen uit Bremerhafen vertrokken met bestemming naar New-York. Het was ijzig koud, de wind woei uit het Zuidoosten en de zee stond hoog. Toch ging het schip, welks zeewaardigheid reeds zoo dikwijls gebleken was, en welks gezagvoerder, kapitein Von Gössel, als een zeer bekwaam zeeman bekend stond, met volle vaart. Des nachts was het donker, maar zonder mist. Toch werden van tijd tot tijd van de Elbe raketten afgeschoten, om andere schepen te waarschuwen. Des morgens omstreeks halfzes, toen het schip omtrent 30 mijlen van den Hoek van Holland met den koers Zuidwest naar het Kanaal stevende, werd aan bakboordzijde der stoomboot een andere stoom er bemerkt, die met volle kracht op de Elbe kwam aanstoomen. Signalen, roepen, fluiten, niets hielp, de botsing was niet meer te vermijden. De Crathie, een kolenschip, dat van Rotterdam naar Aberdeen onderweg was, trof het Duitsche schip onmiddellijk achter de machinekamers en veroorzaakte een ontzaglijk gat, waardoor het water dadelijk met overstelpend geweld naar binnen stroomde, de machinekamers vulde en de vuren uitdoofde.
De passagiers, uit hun slaap gewekt, stormden naar het dek, waar de officieren en manschappen reeds op hun post waren, om maatregelen tot redding te nemen. Kapitein Von Gössel stond op de commandobrug en gaf met luid klinkende stem zijn bevelen. Maar het water, dat steeds onstuimiger naar binnen drong, en de koude, die alles had verstijfd en doen bevriezen, verijdelden de pogingen der wakkere manschap, die tot en in den dood haar plicht deed.
De eerste sloep, die vlot gemaakt kon worden, sloeg om, en al de personen, die er in zaten, vonden hun graf in de golven. Eén vrouw slechts, mejuffrouw Anna Böcker, gelukte het, zich zoo lang boven water te houden, tot zij in de tweede reddingboot werd opgenomen, waarin reeds negentien personen, vier passagiers en vijftien man der equipage, een toevluchtsoord hadden gezocht. Juist was een derde boot met twintig personen bevracht, en weerklonk het commando: ‘Vrouwen en kinderen naar den anderen kant!’ toen het schip, nog voordat de half in zwijm vallende en van koude en schrik verstijfde vrouwen en kinderen de stuurboordzijde hadden kunnen bereiken, zijn boeg in de lucht lichtte en voor altijd in de diepte verdween. Waarschijnlijk werd de derde sloep in den draaikolk, die bo-