nings brachten. Ook verschillende hooge staatsdienaren, die zich in hangmatten lieten dragen, kwamen wij tegen. Op onzen weg trokken wij langs de vervallen stad Kirtipoer, eens de residentie van den radja en in de geschiedenis van Nepaul bekend door den tegenstand, dien de dappere bewoners in de jaren 1767 en 1768 aan de Goerka's boden. Het hoofd van dezen woesten stam sneuvelde voor de muren der stad, die ten slotte door verraad in handen der belegeraars viel. Tot straf voor hun dapper verweer sneden de veroveraars allen inwoners, van den grijsaard tot den zuigeling, den neus af. Oude Nepauleezen vertelden mij, dat zij nog verscheidene Kirtipoerers zonder neus gekend hadden. Tegenwoordig telt de stad slechts een drie duizend inwoners meer, doch zij wordt veel door pelgrims bezocht, omdat zich daarin verscheidene bijzonder heilige tempels bevinden.
Toen ik een de oevers van de Bagmati verbindende brug betrad, werd op een heuvel een saluut van elf schoten gelost. Honderden vrouwen waren aan de rivier bezig met de wasch te spoelen, en de eerste indruk, dien ik hier en op mijn tocht door de stad van de vertegenwoordigers van het schoone geslacht van Nepaul kreeg, was onverwacht gunstig.
Een om de heupen geslagen, van voren wat meer dan van achteren afhangende doek van witte katoen en een jak van dezelfde stof of een om de schouders gewonden sjaal vormen de gewone kleeding. Het haar dragen zij het meest in een lange, aan het eind met een strik van roode zijde ot katoen omwonden vlecht. De vrouwen der Newars maken het haar in een kluwen op de kruin vast en versieren het dikwijls met een gouden plaat in den vorm van een boord, die niet zelden met kostbare edelgesteenten is bezet. Te Katmandoe wordt dan ook een drukke handel gedreven in allerlei voorwerpen van weelde en smaak. De mannen zoowel als de vrouwen zijn groote vrienden van bloemen; de eersten dragen ze achter de ooren, de laatsten in het haar. De vrouwen bedekken hier niet, evenals in het overige Indië, het gelaat, maar kijken vrij en vrank de wereld in.
De mannelijke Goerka-bevolking kleedt zich met een broek en een lange, met een gordel, een zoogenaamden kamarband, om de heup opgehouden jas van witte of blauwe katoen, verder een kleinen tulband of een zwarte muts van laken of fluweel, met gouddraad of zij doorstikt. In den kamarband ontbreekt bij niemand het nationale wapen, de eigenaardig gekromde koekri in een zwartleeren scheede. De Newars, vooral de armere klassen, stellen zich dikwijls tevreden met een heupdoek en korte jas van katoen of wol, al naar gelang het jaargetijde. Als hoofddeksel dient hun een muts van lichte katoenstof of een grijze vilten kap; ook ziet men 's winters niet zelden bij alle klassen Tibetaansche pelsmutsen.
De huidkleur der Nepauleezen wisselt af van kweeperengeel tot koperrood; maar hier en daar ontmoet men ook jonge dames met de gelaatskleur als van een perzik en rozenroode wangen.
Heel eigenaardig is de kleeding der prinsessen van koninklijken bloede en van de aanzienlijke vrouwen des lands. Zij winden zich namelijk omtrent honderd meter breede witte mousseline om het lichaam, en soms wordt deze massa nog dermate gebold, dat ze een omvang krijgt, die zelfs de geweldigste crinoline onzaliger gedachtenis in de schaduw stelt. Het bovenlichaam wordt door een fijngestikt, nauwsluitend keurslijf en een over de schouders geworpen zijden sjaal bedekt. Tallooze sieraden, als halsketens, vingerringen, oorbellen, diadeemvormige hoofdbedekkingen van dikwijls ontzaglijke waarde voltooien het toilet der Nepaulsche grande dame, die overigens, wat voornaamheid van optreden, houding en geheele uitwendige verschijning betreft, voor haar Europeesche zusters in niets onderdoet. De koningin-moeder, die in elken Europeeschen salon algemeene bewondering zou wekken, is nu nog een schoonheid van den eersten rang.
Ik had gedacht, dat het in een stad van omtrent 50.000 zielen gemakkelijk zou zijn, ook zonder gids den weg naar de Britsche residentuur te vinden. Maar Katmandoe is vooral in het eerst door mij betreden gedeelte zoo onregelmatig gebouwd, zoo wijd aangelegd, dat ik waarschijnlijk, van den eenen tempel naar den anderen trekkend, nog lang doelloos had kunnen omdwalen, indien ik niet het geluk had gehad, een der hier wonende Europeanen, den generaal-kapelmeester van het leger, een Engelschman, met name mr. Gage, te ontmoeten, die zich liefderijk over mij ontfermde. Toen de joviale heer merkte, dat ik verrast was, een generaal-kapelmeester in de hoofdstad van het van de heele wereld afgesloten Nepaul aan te treffen, zei hij lachend: ‘U kan niet gelooven, hoe beschaafd wij hier in menig opzicht zijn; wij hebben niet alleen drie heel goed geschoolde militaire muziekkorpsen, maar zelfs een tooneel in het paleis, waarop nog onlangs door de dames der hofhouding een operette is opgevoerd, die een kapitaal heeft gekost. Wij hebben zelfs prinsessen, die piano spelen. Ja, ja, ik merk het al, gij hebt u Nepaul heel anders voorgesteld, maar gij zult nog de handen in elkaar slaan over veel wat gij bij ons ziet.’
Wij begaven ons te zamen naar het te mijner beschikking gestelde kwartier in de Britsche residentuur. Op weg daarheen kwamen wij langs het met kort gehouden gras bedekte paradeplein, waarop juist verscheidene compagnieën recruten aan het exerceeren waren. Iedere soldaat in Nepaul moet, voor hij definitief bij een regiment wordt ingedeeld, een proefjaar doormaken, waarna door zijn chefs beslist wordt, of hij voor de militaire loopbaan al dan niet geschikt is. Nepaul is een van de weinige landen op aarde, waar het aanbod tot deze loopbaan de vraag ver overtreft; en ik geloof de Nepauleezen het krijgshaftigste volk van Azië te mogen noemen.
Te Katmandoe wordt gedrild als te Potsdam ten tijde van Frederik Wilhelm I, en het exercitieplein is van den vroegen morgen tot den laten avond nooit leeg. De uniform der troepen bestaat uit een zwarte of witte katoenen broek, van boven wijd en aan de kuiten nauwsluitend, en een zwarten of blauwen wollen kiel met kamarband. Zij dragen leeren schoenen, terwijl kleine zwarte tulbanden met een wrong van fijn zilverdraad, bij de officieren van goud draad, hun hoofddeksel uitmaken. Aan dezen wrong dragen de soldaten boven het voorhoofd een omtrent twee en een halven duim hoog en twee duim breed zilveren schild met gedreven wapen. De officieren hebben in plaats van zilveren massief gouden schilden, met edelgesteenten zoo groot als hazelnoten ten teeken van hun waardigheid. De luitenants hebben in het midden van het schild één smaragd, de kapiteins twee, de majoors vier of vijf juweelen, die los aan den ondersten rand van het schild hangen, terwijl de kolonels met briljanten omzette schilden met drie daaraan hangende groote ongeslepen smaragden dragen. Al deze kostbaarheden zijn staatseigendom en vertegenwoordigen een aanzienlijk kapitaal, wat men licht kan begrijpen, als men weet, dat Nepaul een staand leger heeft van 20.000 man. Toch geloof ik, dat haar gezamenlijke waarde niet toereikend zou zijn voor de verschillende kostbare hoofddeksels der generaals. Dit zijn van onder tot boven met echte paarlen bedekte helmen, waarvan ten overvloede nog heele trossen ongeslepen edelgesteenten van buitengewone grootte afhangen. De troepen zijn met geweren en koekri' s gewapend. Alle wapens, ook het geschut voor de artillerie, worden in het tuighuis te Katmandoe vervaardigd. Cavallerie kent men, eenige honderden poney-ruiters niet meegerekend, er niet.
In het noorden van het exercitieplein liggen de nieuwe, in Europeeschen stijl gebouwde paleizen van den koning en van zijn eersten minister, maharadja Bir Shum Shere, de eigenlijke regeerder des lands. De koning zelf, wiens volledige titel is Maharadjadhiraja Pritibi Bikram Shum Shere Jung Bahadur Sjah, speelt meer de rol van een geheiligd persoon en heeft er verder voor te zorgen, dat de dynastie niet uitsterft. Bij mijn bezoek te Katmandoe had hij nauwelijks zijn vijftiende jaar voleindigd en was kort te voren gelijktijdig met twee dochters van zijn eersten minister in het huwelijk getreden. Volgens een oud voorschrift mag namelijk de koning nooit één enkele vrouw huwen, maar altijd twee te gelijk. Dit genoegen kan hij zich overigens zoo dikwijls vergunnen als hij wil.
Het paleis aan onze rechterhand latende liggen, kwamen wij langs een reeds lang voltooid hospitaal, dat evenwel nog geen dokter had en waar drie door een kwakzalver behandelde zieken op smerige bedden lagen, en langs een pas gebouwde, nog niet gebruikte volksschool. Eindelijk bereikten wij de buiten de stad gelegen Britsche residentuur, die met haar kazernes, woningen voor het personeel, postkantoor, keukens en stallen een kleine stad op zich zelf vormde.
(Slot volgt.)