niet gedreven door het peillood of ten gevolge van zeestroomingen. Hield men met afrollen op, dan was het of een geheimzinnige kracht aan de lijn rukte, en aan ophalen van het peillood viel niet te denken.
Bij gebrek aan resultaten nam men zijn toevlucht tot hypothesen, van welke de reeds vroeger door Buffon geuite onderstelling veel bijval vond, dat de grootste diepten der zee ongeveer aan de hoogte der hoogste bergen beantwoorden.
Met veronderstellingen kon men zich echter niet meer tevreden stellen, toen men er aan dacht, Europa en Amerika door een onderzeeschen kabel te verbinden. Aan het leggen van den kabel toch moest het peilen van den bodem van den Oceaan voorafgaan. Zoo begonnen dan sedert 1851 van den kant der Engelschen en Amerikanen stelselmatige onderzoekingen in het noordelijk gedeelte van den Atlantischen Oceaan tusschen Ierland en New-Foundland. Maar pas na Brooke's vinding van een nieuw soort peillood ontsloten zich langzamerhand de afgronden van den Oceaan voor den wetenschappelijken blik, en spoedig werden daaraan nog belangrijke verbeteringen aangebracht. Tegenwoordig zendt men heele verzamelingen van instrumenten en toestellen naar de diepte van den Oceaan, schepflesschen, zelf registreerende maximum- en minimum- thermometers, sleepnetten enz. Beschouwden de natuurvorschers voor dertig jaar met blijden trots de kleine hoeveelheden zeegrond, die het dieplood onder gunstige omstandigheden uit de afgronden der zee te voorschijn bracht, tegenwoordig wordt het slijk met centenaars tegelijk uit een diepte van 5000 meters naar boven gehaald, en heeft men een buitengewoon rijk organisch leven in de pelagischelagen leeren kennen.
Maar welke vorderingen de toekomst ook op dit gebied nog maken mag, de afgronden van den Oceaan zullen wel voor altijd voor den onmiddellijken toegang van den mensch gesloten blijven, want geen duikerklok kan weerstand bieden op diepten, waar de drukking ten gevolge van de daarop rustende watermassa's 500 atmosferen en meer bedraagt.
Blijkens de proefnemingen van Purtalès dringt het licht omtrent 100 meter in de zee door; die van Forel met photographisch papier gaven als diepte, waar de laatste sporen van het licht verdwijnen, ongeveer 400 meter. Daar heerscht waarschijnlijk een zwartviolette kleur en daarbeneden eeuwige nacht. Ook de temperatuur van het zeewater vermindert van de oppervlakte naar beneden, en op den bodem van den Oceaan is zelfs onder de tropen het water ijskoud, waarschijnlijk omdat in de diepste lagen der zee een langzame, maar machtige en voortdrijvende beweging van het water van de polen naar den evenaar plaats vindt.
Voordat nauwkeurige en talrijke peilingen waren verricht, geloofde men, dat de bodem van den Oceaan overal dezelfde bergen en dalen bezat, als de oppervlakte van het land. Men vertelde van steile zeegebergten en zag in de tallooze kleine eilanden in den Oceaan de toppen van onderzeesche bergen. Zeker zou wel het zeebekken, indien het water verdween, oneffenheden vertoonen en de eilanden er als bergen uitzien, maar een Matterhorn of torens als de Tatraketen draagt, kent de zeebodem niet. De gebergten op het vastland zijn in hoofdzaak plooien van de aardkorst, waaruit de alleenstaande bergen door verweering langzamerhand zijn gemodelleerd. En dit laatste niet voor altijd. Want ook de trotsche hooge toppen moeten in den loop der tijden voor de werking van lucht en water bezwijken, ja, in de Alpen is volgens de schatting van Heim de helft van het materiaal, dat eenmaal boven den zeespiegel lag, verweerd en weggespoeld.
Evenals de geslachten der menschen, verdwijnen ook de bergketens, en beider bestaan is maar een minuut in de ontwikkeling der aarde. Onverpoosd zijn de atmospheriliën werkzaam, om de hoogten te slechten en de diepten te dempen; heele bergtoppen gaan ongezien met de strooming der rivieren mee, en waar gaat dat alles heen? Naar den Oceaan! Het water werkt zonder ophouden, om de hoogten der vaste aardoppervlakte in de diepten van den Oceaan te schudden, en men heeft op grond van zorgvuldige waarnemingen en schattingen berekend, dat de rivieren in ongeveer 6000 jaar evenveel vaste stoffen naar zee voeren, als met het gewicht van haar gezamenlijke jaarlijksche watermassa overeenkomt.
Wat nu het water op het vasteland beproeft, het vormen van een overal gelijke oppervlakte, heeft het op den bodem van den Oceaan gedeeltelijk reeds bereikt. Op punten, die honderd zeemijlen en meer van elkaar verwijderd zijn, is de diepte van den Oceaan niet zelden bijna even groot, en de golvingen, die van den bodem opstijgen, zijn ten minste in den Atlantischen Oceaan zoo zacht, dat zij op de reusachtige vlakte, waarover zij zich uitstrekken, geheel verdwijnen.
Zoover de tot dusver gedane peilingen een oordeel toelaten, kan men de bodemaanslibbingen in den Oceaan in verschillende groepen verdeelen. Het eerst komen de aanzettingen aan de kust, de erosie van het naburige vasteland en de groote massa's slijk, puin, gruis enz., die door de rivieren worden aangevoerd. Zij blijven altijd in de nabijheid van de kust en worden door de golven altijd weer tegen het strand geslagen, zoodat zij in een breeden band worden opgehoopt, die het onderzeesche voetstuk van het vasteland bedekt en het laatste omzoomt. Alleen het fijnere slijk wordt door de golven naar buiten gevoerd en geeft dan soms aan het zeewater een eigenaardige kleur. Zoo in de Chineesche Oostzee, waarin de Hoangho dagelijks 50 millioen kubieke voeten slijk uitstort, dat de Gele Zee haar naam gegeven heeft. Ook het slijk van de Amazonerivier en van den Orinoco wordt door de Atlantische equatoriaalstrooming ver naar het Noordwesten gevoerd.
De vulkanische gesteenten, die uit de diepte der zee worden te voorschijn gehaald, zijn ongetwijfeld van onderzeesche vulkanische uitbarstingen afkomstig, die eenmaal in de nabijheid der plaatsen, waar het gesteente wordt aangetroffen, hebben plaats gehad.
De grootste diepte, die tot dusver met vertrouwbare toestellen is gemeten, bevindt zich in den Grooten Oceaan ten oosten van de Koerillen. Zij werd in 1874 door het Amerikaansche schip Tuscarora gepeild en bedraagt 8513 meter, zoodat zij op 300 meter na met de hoogte van den Mount Everest gelijk staat. Ook de Challenger heeft in het westelijk gedeelte der Stille Zuidzee diepten van 8000 meter gepeild, zoodat ten oosten van Japan een diepe voor in den zeebodem moet bestaan, die men soms op kaarten als Tuscarora-diepte vindt aangeteekend. De oneffenheden op den bodem van den Grooten Oceaan zijn grooter en steiler dan in den Atlantischen Oceaan en men kan daar werkelijk van onderzeesche bergen spreken. Het verschil in hoogte tusschen den bodem der zee en de toppen der reuzen van de Zuid-Amerikaansche Cordilleras bedraagt meer dan 10000 meter, en dit wel op horizontale afstanden van maar 50 tot 200 zeemijlen. Ook hier treft men een geweldige onderzeesche spleet in den bodem aan, die, evenals aan de Aziatische kust, ter zijde van vulkanische streken vergezeld is, en men ontvangt den indruk, alsof de tegenwoordige toestand hier van jongeren datum is, dan in het gebied van den Atlantischen Oceaan. De grootste diepte van dezen bedraagt 7086 meter, en werd in 1873 door den Challenger ten Noorden van de kleine Antilles gepeild, dus weer in de nabijheid der kust en niet in het midden van den Oceaan, zooals men allicht zou denken.
Steunende op de reeds gedane peilingen, heeft men het al gewaagd, de gemiddelde diepte van den Oceaan te berekenen. Het spreekt echter van zelf, dat deze berekeningen wegens het betrekkelijk gebrekkige materiaal zeer onzeker zijn. Volgens Krümmel kan men de gemiddelde diepte der zee op 3400 meter stellen, en daar de gezamenlijke wateroppervlakte 6.800.000 vierkante mijlen bedraagt, wordt het volume van den Oceaan op 3.138000 kubieke mijlen geschat.
Al het vasteland, zoover het boven de oppervlakte der zee uitstrekt, zou in dit ontzaglijk gat een plaats kunnen vinden, en dan zou de diepte der zee nog maar met een twintigste verminderd zijn.
De Amazone stort gemiddeld 70 000 kubieke meter water per seconde in zee, de Congo 50 000; de Missisippi 23.000, de Jangtsekiang en Laplata bijna evenveel; maar toch zouden alle rivieren der aarde hiermee 60.000 jaar moeten doorgaan, vóór zij een watermassa hadden afgeleverd, overeenkomende met den inhoud der zee. Hoe zou het ook anders kunnen, daar al het water van het vasteland uit de zee afkomstig is! De zon is door haar uitstraling de groote waterhefboom, de reusachtige pomp, die onafgebroken het vasteland uit den Oceaan van vocht voorziet, dat dan door middel van de rivieren weer naar zee terugkeert, om daarna denzelfden kringloop weer van voren af aan te beginnen, zoolang de zon onze aarde zal verwarmen.