De Nieuwe Belgische Illustratie. Jaargang 11
(1894)– [tijdschrift] Nieuwe Belgische Illustratie, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermdTien jaren in de gevangenschap van den Mahdi.Voor eenigen tijd hebben de bladen uitvoerig de lotgevallen meegedeeld van pater Paolo Rossignoli, behoorende tot de Oostenrijksche missie van Kordofan, die, na een bittere gevangenschap van meer dan tien jaar onder de derwischen van den Soedan, op wondervolle wijze uit zijn kerker ontsnapte. Met pater Ohrwalder, die eveneens meer dan tien jaren in de gevangenschap van den Mahdi doorbracht, en omtrent wiens lotgevallen in het Dompertje van 1893 zulke belangrijke bijzonderheden werden meegedeeldGa naar voetnoot1), was pater Rossignoli verbonden aan de Oostenrijksche missie van Monseigneur Sogaro, apostolisch vicaris van Soedan, het onmetelijke gebied, dat zich van Senegambië tot Abyssinië over de geheele breedte van Afrika uitstrekt. De landstreek Kordofan was het aangewezen arheidsveld voor den ijverigen missionaris, maar niet voor langen tijd. De wapenen van den Mahdi, die zich den laatsten profeet en opvolger van Mohammed noemde, schenen onoverwinnelijk en zegevierend drong hij tot in den Egyptischen Soedan door. In 1882 sloeg hij het beleg om El Obeid, de hoofdstad van Kordofan, waar pater Rossignoli verblijf hield. Toen de stad zich in Januari 1883 moest overgeven, viel de missionaris in handen van den dweepzieken Mohammedaan. Deze zette ondertusschen zijn veroveringstocht voort en bekroonde hem met de verovering van het sterke Kartoem, waar de edele Gordon viel als het offer van zijn moed en plicht. Omdoerman, aan den linkeroever van den Witten Nijl, tegenover Kartoem, gelegen, werd de hoofdstad van het door den Mahdi gestichte rijk, en hier bracht pater Rossignoli met de overige missionarissen zijn gevangenschap door. De dood van den Mahdi bracht geen verandering in zijn lot, want de oudste der kalifen, Abdoellahel-Teischi, die den geduchten veroveraar opvolgde, volgde dezelfde politiek. Herhaalde malen waren reeds pogingen aangewend, om de missionarissen te bevrijden, en al was het eindelijk in 1891 gelukt, pater Ohrwalder te verlossen, pater Rossignoli bleef nog altijd zuchten in zijn gevangenis. Maar eindelijk zou ook voor hem het uur der verlossing slaan. In Maart 1894 verbond de Arabier Abdallah zich tegenover majoor Wingate, chef der afdeeling, die aan het Egyptische ministerie van Oorlog met het inwinnen van berichten en den verspiedersdienst belast is, pogingen ter bevrijding van pater Rossignoli in het werk te stellen Als legitimatie-bewijs kreeg de Arabier niets mee dan een visitekaartje van Mgr. Sogaro, het hoofd der Oostenrijksche missie, waarop deze in het Latijn aan pater Rossignoli schreef dat het uur van zijn verlossing aangebroken was en hij komen moest. In het laatst van Juni begaf Abdallah zich op reis naar Berber, waar hij dadelijk als spion werd vastgehouden. Door daar een huwelijk aan te gaan, wist hij echter allen argwaan van zich af te wenden. Dit had echter een langdurige vertraging ten gevolge; want eerst na twee maanden gelukte het hem Berber te ontvluchten en op een ezel de heilige stad Omdoerman te bereiken. Doch hij was nu nog slechts aan het begin van de moeielijkheden. Vooreerst kostte het hem veel moeite, de verblijfplaats | |
[pagina 271]
| |
van den pater op te sporen. Eindelijk vond hij dezen als bediende in een koffiehuis. Na veel moeite kwam hij eindelijk met hem in aanraking en kon hem 's nachts het visitekaartje van Mgr. Sogaro overhandigen. Daarop werd afgesproken, dat pater Rossignoli zou doen, alsof hij ziek was. Toen kocht de Arabier den schipper van de veerboot om, die zich voor een bepaalde som verbond, den pater naar Berber te brengen. Twee dagen later zou de gevaarlijke reis ondernomen worden, maar zij mislukte, omdat pater Rossignoli herkend werd. Dientengevolge moest het plan worden gewijzigd. Abdallah kocht een kameel en twee ezels en wist daarmee ongemerkt buiten de stad te komen. Op reis was de geestelijke de bediende van Abdallah. Overdag moesten zij zich in steengroeven en bouwvallen verbergen, en alleen des nachts was het mogelijk den tocht voort te zetten. Op die wijze waren zij tot dicht bij Metemmeh (halfweg tusschen Omdoerman en Berber) gekomen, toen zij door een groot gevaar werden bedreigd Zij werden namelijk door vijftien derwischen overvallen, die de beide vluchtelingen van de ezels trokken en hen gevangen namen. Maar dank zij de tegenwoordigheid van geest van Abdallah, die op zulk een ontmoeting gerekend had, werden zij dadelijk vrijgelaten. De schrandere Arabier maakte hun namelijk wijs, dat hij en zijn gezel in den dienst van den emir van Berber stonden en bedreigde hen met diens gramschap, waarop de derwischen onder veel verontschuldigingen hun prooi weer lieten varen. Gelukkig was het donker, want anders hadden zij pater Rossignoli zeker herkend. Doch zelfs te Berber, waar zij nu zonder groote moeielijkheden aankwamen, waren zij met veilig, of liever, daar dreigde hen een nog veel grooter gevaar. Abdallah werd gevangen genomen onder beschuldiging van een Christen te hebben verborgen. Maar de pater kon zich, bijtijds gewaarschuwd, zoo goed verstoppen, dat hij niettegenstaande alle nasporingen niet gevonden werd. De Arabier wist door het omkoopen zijner bewakers opnieuw vrij te komen en den pater, wiens schuilplaats hij kende, terug te vinden. Intusschen was de vlucht van den geestelijke te Omdoerman bekend geworden en werden troepen afgezonden om hem te achterhalen. Gelukkig echter dacht men, dat de pater in de richting van Kassala, dus naar het Oosten, ontvlucht was, om zoodoende het Italiaansche protectoraat te bereiken. In werkelijkheid echter hadden de vluchtelingen den weg naar het Noorden ingeslagen. De trouwe Abdallah bleef nog een paar dagen te Berber, om alle achterdocht af te wenden, kocht een nieuwen kameel en bereikte na een reis van twaalf dagen met den pater het gastvrije Assoean, het oude Syene. Hier waren zij in veiligheid en werden door het Engelsche garnizoen hartelijk verwelkomd. Zoo was dan eindelijk de avontuurlijke tocht door de woestijn ten einde. Niet minder hartelijk dan te Assoean was de ontvangst in de Egyptische hoofdstad Caïro, waar de missionaris en zijn trouwe Soedaneesche gids door G. Legekian & Co werden gephotographeerd, naar welke photographie de gravure in dit nummer is vervaardigd. De trekken van den moedigen missionaris getuigen van veel lijden en ontbering, terwijl uit de schitterende oogen in het gitzwarte gezicht van den Arabier schranderheid en gevatheid spreken. |
|