van haar hart en liet aan Hem de zorg over het te gelegener tijd te openbaren. Aan den Hoogepriester, toen deze ook haar voorstelde wat hij aan de andere maagden bevelen moest, zal zij, dunkt ons, slechts in algemeene termen geantwoord hebben, dat zij van hare prille jeugd af, zelfs vóór hare geboorte, door hare ouders aan den dienst des Heeren was toegewijd en zelve die toewijding door vrije keuze had bekrachtigd; dat zij ook eene gelofte van eeuwige zuiverheid had afgelegd en niets vuriger wenschte, dan dat met God gesloten verbond al de dagen haars levens te onderhouden en wel in de heilige eenzaamheid van den tempel.’
het huwelijk van maria en jozef, naar de schilderij van Karel van Loo.
Deze verklaring moest den Hoogepriester tegelijk verbazen en in groote ongelegenheid brengen; maar God gaf hem in wat hij in dit wonder geval te doen had. ‘Hij openbaarde nu aan den H. Zacharias of - volgens anderen - aan den H. Simeon, dat maatregelen moesten getroffen worden om de heilige Maria uit te huwelijken, met wie Hij bijzondere plannen had en op wie Zijn oog met welgevallen en liefde neerzag; ook gaf Hij te kennen, dat de tijd nabij was, waarop de voorspelling van Isaias in vervulling zou gaan, dat uit de spruit van Jesse's stam de beloofde Messias geboren zou worden. De heilige priester antwoordde op dit gebod met de dringende bede, dat het den Heer mocht behagen, zijnen wil nader te verklaren en zelf den uitverkorene aan te wijzen, welke een zoo in alles uitmuntende maagd ten huwelijk mocht ontvangen. Deze bede werd door God verhoord. Hij gelastte aan den Hoogepriester, ofwel door het woord eens Engels ofwel door eene stem, welke dezen uit het Heilige der Heiligen toesprak, om al de mannelijke afstammelingen uit het huis van David te verzamelen en door elk van hen een takje van den amandelboom in den tempel te doen nederleggen. Dewijl Maria eene erfdochter was, dat is: geene broeders noch zusters had en derhalve de éénige erfgename van de goederen haars vaders was, moest zij volgens de wet van Mozes huwen met een man uit haar stamhuis, opdat het eigendom der familie niet in een anderen stam zou overgaan Verder verklaarde God, dat hij, wienstak zoubloeien, de aangewezen bruidegom was der Allerheiligste Maagd....
De dag van beslissing was aangebroken. De nog overgeblevene nakomelingen van David's geslacht hadden zich aangemeld om naar de hand en het hart van Maria te dingen. De rijkste en aanzienlijkste jongelingen, allen aangetrokken door Maria's ongeëvenaarde schoonheid, hare hooge afkomst, hare zorgvuldige opvoeding in den tempel en vooral door den roep van hare engelachtige deugden, waren opgekomen en legden, brandende van verlangen en met eene zalige hoop bezield, hunnen dorren staf op het altaar des Heeren neder. Maar ziet, toen de priesters van den tempel den volgenden morgen, in de tegenwoordigheid van de bloedverwanten der heilige Maagd en van alle belangstellenden, de staven in oogenschouw namen, was geen enkele bloeiend geworden en moesten alle mededingers hunne zoo vurig gekoesterde hoop opgeven. Onder hen bevond zich dus de uitverkorene des Heeren niet....
De H. Jozef ook stamde uit het koninklijk huis van David; hij was de laatste der Oudvaders en derhalve de erfgenaam van de hun gedane beloften. Maar hij had er zelfs niet aan gedacht om zich onder de mededingers naar Maria te scharen. In diepe nederigheid gehuld, was hij tot op zijn mannelijken leeftijd voor de wereld vergeten gebleven en aan God alleen bekend. Wel was hij door de banden des bloeds met Maria vereenigd en kon als een der naaste verwanten met hetzelfde recht als de anderen haar band vragen; maar zijne bescheidenheid hield hem op den achtergrond en zijne liefde voor de engelachtige deugd deed hem van al zijne rechten afzien.
Toch was hij de man, welken God als bruidegom van Maria voorbestemd had. Niet een der aanzienlijke en rijke jongelingen werd tot die hooge eer geroepen, maar de nederige en kuische Jozef.
Nu geen enkele der staven van diegenen, welke opgekomen waren, bloeide, werd aan den opziener van den tempel door God ingegeven, evenals voor eeuwen aan Samuël, dat er, nog een ander afstammeling van David leefde, met name Jozef, die uit ootmoed niet had durven mededingen naar de waardigheid en het voorrecht van het voorgestelde huwelijk. Hij had zijne gewone verblijfplaats te Nazareth, maar nu tijdelijk, gewis door goddelijke beschikking, zijne woning te Jerusalem gevestigd. Hij werd dan ook spoedig gevonden en moest, op bevel van den Hoogepriester, zijn takje van den amandelboom aanbrengen.
Nu de rechte man was gevonden, bleef ook het door God beloofde wonder niet achterwege.
Den volgenden dag waren de priesters van den tempel en de verwanten van Maria opnieuw vergaderd en besloten, om het middel, den vorigen dag reeds gebezigd, nogmaals te beproeven. De beslissing des Hemels, de duidelijke verklaring des H. Geestes liet zich nu niet langer wachten. Ontwijfelbare teekenen wezen den man aan, die tot bruidegom der Allerheiligste Maagd door God voorbeschikt en uitverkoren was. De staf van den H. Jozef werd groen en bezet met frissche amandelbloesems; alzoo, gelijk Aaron's staf weleer, toen deze voor de verbondsark bloeiend werd, hem als den door God gewilden Hoogepriester aanduidde, zoo ook wees nu Jozef's staf door een gelijk wonder hem aan als den man van Maria, die met recht de Arke van het Nieuwe Verbond mag heeten; daarenboven daalde eene witte duif uit den hemel neder en zette zich op het hoofd des bevoorrechten neder - zinrijk beeld der zuiverheid van hem, die voortaan de beschermer van de onbevlekte Maagd wezen moest...
De verloving had plaats in den tempel te Jerusalem, volgens het meest algemeen gevoelen op den 21sten November. Naar het toenmalig gebruik der Joden verliepen nog twee maanden, vóórdat het huwelijk gesloten werd. De ring, welken de H. Jozef aan de hand zijner heilige bruid stak, wordt als een kostbare reliquie in de stad Perugia bewaard.
Omtrent den leeftijd, welken de H. Jozef bereikt had, toen hij met de Heilige Maagd huwde, is het gevoelen der schrijvers zeer uit-eenloopend. Eenigen geven hem den ouderdom van veertig, anderen zelfs van vijftig jaren. Meerdere waarde heeft de meening van vele godgeleerden, die het er voor houden, dat hij toen niet zeer oud was, een man van rijpen, middelbaren leeftijd, vol voorzichtigheid en deugd, geschikt om Maria in haren arbeid en hare armoede te ondersteunen, en om hare maagdelijke zuiverheid te beschermen.’