De wraak van den Protector,
door J. Vesters Jr.
(Vervolg.)
‘En toch, de onderneming blijft gevaarlijk,’ merkte lord Faulconbridge aarzelend op, meer tot zich zelf dan tot den Protector sprekend.
‘Gevaarlijk, wat gevaarlijk!’ stoof Cromwell op. ‘Ik had bij u meer kloekheid en vastberadenheid verwacht, mylord!’ zei hij scherp.
Faulconbridge deed als voelde hij de beleediging niet, die hem voor de voeten werd geworpen. ‘Ik spreek met het oog op de onaangename zijde voor Uwe Hoogheid, indien de zaak mislukt, op de valsche positie, waarin Uwe Hoogheid daardoor komt te staan,’ merkte hij bescheiden op, want het was hem niet ontgaan, dat Cromwell zich meer en meer opwond en bij ondervinding wist hij, hoe vreeselijk de Protector kon zijn in zijn toorn.
‘Wat onaangename zijde! wat valsche positie!’ bulderde Comwell, uit zijn zetel opspringend en naar zijn degen grijpend. ‘Ik lach er om, mylord. Ik moet Cadenas' hoofd hebben, al zou ik er ook het mijne bij op het spel zetten. Weet gij wat de zucht naar wraak beteekent?’ ging hij steeds driftiger voort. ‘Wat het zeggen wil, jaren en jaren de hoog opslaande vlam in zijn binnenste bedwongen te hebben? De zucht naar wraak verteert mij, mylord, en geen macht ter wereld zal mij meer in de volvoering van mijn jarenlang overlegd plan weerhouden! Ik wil Cadenas vernederd, veracht, vertrapt zien; ik zal mij bloedig wreken op den man, die zich vermeten heeft mij te dwarsboomen, en ik tart al wie mij hierin zou durven weerstaan.’
Herhaaldelijk was reeds de vuist van den Protector in haar volle zwaarte op de tafel neergekomen, zoodat het heele vertrek er van dreunde; nu was hij op zijn schoonzoon toegetreden en keek hem uitdagend aan.
Lord Faulconbridge oordeelde het raadzaam, op dezen uit val van zijn schoonvader niet te antwoorden, want daardoor zou diens wrevel en lichtgeraaktheid nog meer geprikkeld worden. ‘Ik hoop er het beste van,’ vergenoegde hij zich nu te zeggen.
Met een minachtend gebaar keerde Cromwell hem den rug toe en nam, trappelend van ongeduld, in een kunstig gebeeldhouwden zetel met hooge sierlijke rugleuning plaats.
Faulconbridge dacht er reeds over na, het gesprek op een ander terein te brengen, om daardoor te trachten, de booze luim van zijn prikkelbaren schoonvader te verdrijven, toen op de deur geklopt werd en na verkregen toestemming de hopman van Cromwell's lijfwacht binnentrad.
‘Breng Green onmiddellijk hier!’ gelastte de Protector, nog voor de hopman een woord had kunnen zeggen. Deze maakte het militair saluut en verdween.
‘Opgelet, mylord,’ zei Cromwell op ietwat minder stroeven toon, ‘zoo aanstonds zult gij den handigsten kerel van heel Engeland aan het werk zien. Ik heb staaltjes van zijn behendigheid gehoord, die aan het ongelooflijke grenzen.’
Een oogenblik later trad de ‘handigste kerel van heel Engeland’ de zaal binnen. Het zag er een sluwe klant uit, met zijn kleine, doordringend grijze oogen, zijn scherpen haviksneus en sluike haren. Zijn breed, plomp hoofd, zijn ineengekrompen gestalte, zijn grove, met eelt bedekte handen, geheel zijn voorkomen duidde den werkman aan. Thomas Green, een slotenmaker van beroep, had zich als de beruchtste inbreker van Engeland doen kennen en wachtte in de gevangenis van Newgate op het doodvonnis, dat binnenkort om zijn tallooze misdaden aan hem voltrokken zou worden. Dezen persoon nu had Cromwell als het werktuig zijner wraak uitgekozen, en uit de gevangenis voor zich laten brengen, ten einde zich persoonlijk van de behendigheid van dezen inbreker te overtuigen.
Eenigszins bedremmeld bleef Green met de muts in de hand, die hij tusschen de vingers verfrommelde, aan de deur staan. Spoedig echter keek hij met zijn sluwe oogen beurtelings naar Cromwell en lord Faulconbridge, daar hij er zich geen rekenschap van kon geven, waarom hij bij het hoofd van den staat bescheiden was.
‘Gij zijt Thomas Green?’ vroeg Cromwell kortaf.
‘Om Uwe Hoogheid te dienen.’
‘Ter dood veroordeeld wegens herhaalde inbraak met diefstal?’
‘Helaas ja, Uwe Hoogheid.’
‘Verstaat gij uw vak goed?’ vroeg Cromwell weder, nog altijd even kortaf.
‘Dat zal waar zijn, Uwe Hoogheid,’ gaf Green ten antwoord, wiens te groote behendigheid hem het leven zou kosten.
‘Goed, treed naderbij!’ beval de Protector, die ondertusschen den man van het hoofd tot de voeten had opgenomen. ‘Er is een middel, Green, om je leven te koopen, begrijp me goed, ik zeg te koopen, want ik heb niet den minsten lust je te schenken, wat je door je misdaden verbeurd hebt.’
Deze woorden, hoewel op stroeven, afgemeten toon uitgesproken, maakten op den misdadiger een onbeschrijflijken indruk. Zijn beenen knikten, hij liet de ruige muts uit de hand en zich zelf op de knieën vallen.
‘Uwe Hoogheid!... is het mogelijk?... zeg mij wat ik doen moet... tot alles, alles ben ik bereid...’
‘'t Is goed, sta op,’ zei Cromwell ongeduldig, ‘en luister naar hetgeen ik je te zeggen heb. Maar zweer vooraf, dat nooit een woord van wat je zult hooren over je lippen zal komen; dat jij je noch door geweld, noch door list een woord zult laten ontwringen van wat ik je ga toevertrouwen.’
‘Ik zweer het, Uwe Hoogheid,’ zei Green, terwijl hij opstond.
‘Al goed,’ zei Cromwell, ‘ik geloof niet dat ik bedreigingen behoef te gebruiken, om je te beduiden, dat als je ook maar één woord spreekt, je een man des doods zijt. En nu ter zake.’
Cromwell trad op de deur der zaal toe en sloot ze af. Daarna op een hoop breekijzers en andere slotenmakerswerktuigen wijzend, die op een tafel in een hoek lagen, zei hij tot Green: ‘Beproefje kunst en probeer die deur te openen, vlug en zonder geraas.’
De inbreker monsterde met kennersoog de verschillende instrumenten, koos er een uit, trad op de deur toe, stak een ijzer in het slot, en een oogenblik later had hij zonder geruisch met een enkelen wip het stevige slot geopend.
‘Goed,’ zei de Protector, ‘ik zie dat gij je handwerk kent.’
‘Dat is nog maar kinderwerk, Uwe Hoogheid,’ zei Green, die zich meer op zijn gemak begon te gevoelen, al bleef het hem nog een raadsel, waartoe die proefneming moest dienen.
‘'t Is ook nog maar een begin,’ hervatte Cromwell, ‘ik wil nog andere staaltjes van je behendigheid zien. Die kast daar,’ vervolgde hij, op een zwaar gebeeldhouwd meubel wijzend, ‘heeft een zeer ingewikkeld slot, beproef er je krachten eens aan.’
In een oogwenk had Green ook dit slot doen springen tot groote verbazing van Cromwell en niet minder van lord Faulconbridge, die in stilte de bedrevenheid van den slotenmaker roemde.
‘Kunt gij die kast ook zonder sleutel weer sluiten, zonder dat er een spoor van braak over blijft?’ vroeg de Protector.
‘Ik moest mijn vak niet zoo goed verstaan, als ik dat niet kon,’ zei Green, die al zijn zelfvertrouwen had herwonnen. En in een oogenblik was het slot weer zoo deugdelijk gesloten, dat zelfs het geoefendste oog niet kon bespeuren, dat het geopend was geweest.
‘Gij zijt een handige kerel, dat moet ik je nageven,’ zei Cromwell. ‘Nu nog één proefneming, en als die gelukt ben je mijn man. Gindsch kabinet is met drie sloten gesloten, en buiten mij kan niemand het zelfs met sleutels openen. Beproef gij of gij het zonder sleutels kunt.’
En inderdaad, het kunststuk gelukte. ‘Gij zijt een gevaarlijk man, Green,’ zei de Protector met een poging om te glimlachen. ‘Indien gij me niet van dienst kondt zijn, zou ik or mij niet tegen verzetten, dat ge opgehangen werdt, want gij zijt inderdaad te vernuftig. Welnu, het komt er op aan, een kunstig gesloten kabinet open te breken, daar een brief in te leggen en het daarna weer zoo zorgvuldig te sluiten, dat niemand iets van braak kan bespeuren. Indien gij dit naar behooren volbrengt, schenk ik je niet alleen het leven, maar ook nog een flinke belooning bovendien.’
‘Als ik daarmee mijn hoofd kan redden, heel graag, Uwe Hoogheid, en niet één kabinet, maar honderd, als het moet.’
‘Luister, Green, maar nog eens, bedenk, dat het je hoofd kost, als je ook maar een woord verklapt.’
‘Uwe Hoogheid kan op dit punt volkomen gerust zijn. Nu ik mijn hoofd heb teruggekregen, heb ik niet den minsten lust het weer te verspelen.’
‘Goed. Bij Madrid ligt een paleis van den koning van Spanje, waar hij om dezen tijd van het jaar verblijf houdt. In 's konings studeerkamer staat een groot kabinet, waarvan alleen de koning en de staatssecretaris den sleutel hebben. Dat kabinet nu moet gij openbreken en daarin een brief leggen, waarna gij het weer zorgvuldig sluit.’
‘Uwe Hoogheid....’
‘Ik weet wat gij zeggen wilt,’ viel Cromwell