Waarin het genot van rooken zit.
Over het rooken is al heel wat geschreven en gewreven; en waneer men zich verdiept in de boeken, verhandelingen of vlugschriften, die dat belangrijk onderwerp behandelen, krijgt men de meest tegenstrijdige beweringen onder de oogen. Nu eens heet het rooken de maag te verzwakken, ja in sommige gevallen zelfs kanker te veroorzaken; dan weer wordt het als een krachtdadig desinfectiemiddel aanbevolen, dat ons voor vele ziekten behoedt. De een verzekert dat het den eetlust verstoort en den smaak bederft, de ander houdt staande dat het de zenuwen bedaart en voor ouden van dagen en gebrekkigen een wezenlijke balsem is. Het maakt de tanden zwart en toch moet de nicotine bederfwerend op het gebit werken. Het veroorzaakt tijdverlies, maar volgens anderen prikkelt het ook de verbeeldingskracht van mannen, die bij hun arbeid daarop moeten teren. Het wordt door sommigen uitgekreten als geldverkwisting, en toch komt een pijpje aan den huiselijken haard gerookt voor velen op een zijdelingsche besparing neer.
Deze en een menigte andere punten, op de goede of verderfelijke uitwerking van de tabak betrekking hebbende, zijn al tot vervelens toe uiteengezet. Maar tot dusver schijnt nog niemand op het idee gekomen, eens na te gaan, waarin eigenlijk het genot van het rooken zit.
Waarin bestaat de bekoring, die tabak of sigaar op ons uitoefenen? Want men zal toch wel veilig mogen aannemen dat een liefhebberij, die zoo algemeen is als het rooken en over de heele wereld wordt aangetroffen, wezenlijk genot oplevert; kortom, dat de rookers rooken omdat zij er plezier in vinden; maar waarom nu vinden zij er genoegen in?
Die vraag is volstrekt zoo dwaas niet als zij er wel uitziet. Onze genoegens zijn of zuiver van lichamelijken aard (dat wil zeggen, ons door een of meer onzer vijf zintuigen toegankelijk gemaakt), of van zuiver geestelijken aard, en als dat niet het geval is, vindt men dien tweeërlei aard er bij vermengd.
Het genot, dat ons de geur van een roos verschaft, is - een beetje overgevoeligheid en de daardoor opgewekte ideeën daargelaten, - een zuiver lichamelijk genoegen. Het genot daarentegen, dat verscheidene personen in het schaakspel of in wiskunstige problemen vinden, geldt uitsluitend den geest. Muziek beteekent voor het gros van de menschen weinig meer dan oorenkitteling; voor den musicus levert zij echter meer bijzonder een geestelijk genot op, daar ze hem veroorlooft zich met stille verrukking in de partituren der groote meesters te verdiepen. Het is volstrekt niet te verwonderen dat beroemde schaakspelers tegelijk begaafde musici en wiskunstenaars zijn, daar zoowel de muziek als het schaakspel op den wiskunstigen aanleg van den mensch gebaseerd zijn.
Het genoegen, dat men bij het rooken ondervindt, kan nu juist niet aan een bevrediging van den geest worden toegeschreven. Het is oogenschijnlijk in hoofdzaak een louter physiek genot. Maar door welk onzer zintuigen smaken wij eigenlijk dat genoegen?
Bij overgeleverde manier van spreken, heet de tabak altijd het geurige Nicotiaansche kruid, en toch is het de vraag of onze reukzin wel het meeste aandeel heeft in het genoegen, dat wij in het rooken smaken. Voor den rooker is de geur van een wezenlijk goede sigaar natuurlijk aangenaam, wat echter als hij ze zelf niet rookt, niet in alle omstandigheden het geval is; maar slechts een kleine minderheid kan zich het genot van de beste merken veroorloven. Het meerendeel der hartstochtelijke rookers bestaat uit pijprookers, en wat is er hinderlijker dan de lucht van een vuile pijp, altijd voor ieder ander dan den rooker zelf? Wat de sigarette betreft, die is voor ieder behalve den rooker gewoonlijk des te onaangenamer van reuk, naarmate ze van duurder qualiteit is. Ook zal een rooker, die zelf niet verlangt te rooken, op reis maar zelden een rook-compartiment kiezen. De ordinaire tabak, die een werkman met het grootste genoegen zit te verpaffen, is voor anderen een onuitstaanbare last.
Daarbij is er een gemakkelijk middel om zich te overtuigen dat ook bij den rooker de reuk het hem volstrekt niet doet. Vraag hem maar eens, wat lekkerder ruikt, een uitgezochte fijne sigaar en een pas geopende zak goede tabak vóór of na dat er de brand in gestoken is. Hij zal u aanstonds toegeven, dat zoowel de sigaar als de tabak, onaangestoken, een veel aangenamer geur verspreiden, dan de walm, dien men er aan ontlokt.
De gehoorzin kan tot ons genoegen bij het rooken stellig niets hoegenaamd bijdragen, Sigaren en sigaretten veroorzaken bij het rooken niet het minste geluid, en de gorgelende, slurpende, piepende toon, die uit een ongereinigde pijp kan oprijzen, zal zeker door niemand als streelend voor het gehoor beschouwd worden.
Wat den smaakzin betreft, die is bij het genot, dat het rooken verschaft, stellig eenigermate betrokken. Die smaak moge aangewend, misschien onder kwellingen verworven zijn, maar in elk geval is hij er, hoewel niet in den graad, dien men gewoonlijk aanneemt. Wanneer men alleen om den smaak op het rooken gesteld was, zou het genot ten laatste toch moeten ophouden; want zooveel schijnt in elk geval vast te staan dat het rooken de gevoeligheid van het verhemelte verstompt. Vele rookers moeten hun liefhebberij met een volslagen verlies van den smaak bekoopen.
Naar alle waarschijnlijkheid zal niemand ter wereld durven beweren dat hij den smaak van nicotine aangenaam vindt of dat de uitvloeisels van een vuile pijp hem bekoren.
Uit de herhaalde pogingen, aangewend om tot de constructie van een volkomen doelmatige pijp te komen, valt veeleer op te maken dat het rooken des te meer genoegen verschaft naarmate de rooker er minder van te proeven krijgt. De rook op zich zelf heeft ten naaste bij in het geheel geen smaak, en het pittige gevoel, dat wij als smaak daarbij waarnemen, blijkt ons bij nader inzien door middel der neusvleugels bezorgd. Toch is het ook weer niet uitsluitend als een voldoening van den reukzin aan te merken.
Wanneer wij den tabaksrook door de neusgaten opslurpen of laten uitstroomen, komt daaraan nog een ander zintuig te pas, namelijk