Kerstmis.
(Bij de platen.)
Trouw aan de oude traditiën viert de Nieuwe Belgische Illustratie wederom het heerlijke christelijke hoogtij van 's Heeren Geboorte mee door haar lezers een reeks van kunstscheppingen aan te bieden, betrekking hebbende op de diep treffende gebeurtenissen, welke wij in de dagen van Kerstmis herdenken.
Salus mundi! Aanschouw het heil der wereld, den Verwachte der volken, schijnt het bevallige en majestueuze beeld ons toe te roepen, dat de eerste bladzijde van dit Kerstnummer siert.
De onbevlekte Maagd biedt het gevallen menschdom haar goddelijk Kind als Verlosser aan, en dat Kind breidt de armpjes uit om te toonen dat Hij bereid is zich geheel aan ons te geven, ja zich voor ons over te leveren tot den dood des kruises.
Heel de groote, de ontzaglijke, de wereldverblijdende beteekenis van Kerstmis is daarin samengevat: aan de in boosheid en ellende verzonken wereld schenkt de barmhartige God zijn eenigen Zoon tot Verlosser, door de handen van Maria. In den nacht van zonde en dwaling verschijnt het stralende beeld der Moedermaagd, in haar fier opgeheven armen hoog den Heiland verheffend als een teeken van blijdschap voor alle menschenkinderen, als een lichtende fakkel voor alle tijden en alle volken.
Vinden wij in dat aanminnig beeld heel het aanbiddelijk geheim van 's Heeren menschwording treffend uitgedrukt, de volgende voorstellingen wekken tot een nadere beschouwing en overweging van de zielroerende omstandigheden, waaronder de voltrekking van dat hooge mysterie plaats greep.
Onze tweede gravure, naar de schilderij van den Duitschen meester Karl Bloch vervaardigd, verplaatst ons in den stal van Bethlehem, op het oogenblik dat de herders, door de Engelen gewaarschuwd, daar den pasgeboren Zaligmaker komen begroeten en aanbidden. Het goddelijk Wicht, met hemelschen glans omstraald, sluimert in de kribbe, met schamelijke doeken bedekt. De arm der Moeder houdt het teeder omvat, terwijl zij dankbaar de binnentredende herders aanblikt. Jozef, die afgemat van de lange moeitevolle reize aan den voet der kribbe is neergezonken, wendt zich verrast om naar de gasten, die hem de schitterende verschijning der Engelen in de lucht verhalen, welke hun het nederig verblijf van den nieuwgeboren Koning der Joden hebben gewezen. Met gevouwen handen blijft de eerste herder eerbiedig aan den ingang van den stal staan, getroffen door den aanblik van het Wicht, dat de Engelen hadden aangekondigd. ‘Zie,’ hadden zij gezegd, ‘ge zult een kind vinden in doeken gewonden en liggende in een kribbe.’ Zij hadden waarheid gesproken: daar ligt de Jonggeborene, wiens komst door Engelen was begroet; daar aanschouwt hij den Langverwachte van Israël, en bevend van heilige vreugde nadert hij de kribbe.
Zijn gezellen volgen; de tweede, die de hut betreedt, wenkt de overigen met de hand. En zoo ontvangt dan de Koning der glorie, bij zijn verschijning onder de menschen, de eerste hulde, niet van de grooten der aarde, maar van nederige herders, de afgezanten en vertegenwoordigers der armoede.
Toch is dat Kind de Heer van hemel en aarde, voor wien al de heerscharen der Engelen deemoedig de knie buigen. Dat wordt ons te binnen gebracht door het bevallig tafereel der Engelsche schilderes Marianne Stokes, door onze derde gravure weergegeven, en het vorig jaar algemeen bewonderd op de tentoonstelling der Koninklijke Academie te Londen.
Een paar gevleugelde jonge engelen, die aan de naïeve figuren der oude Italiaansche school herinneren, spelen op de harp ter eere van het goddelijk Kind, dat onschuldig en als onbewust uit de heldere oogjes kijkt, terwijl de Moeder zich, op het snarenspel dier hemelsche speelnootjes van haar lieveling, in aanbidding nederbuigt.
Het is een liefelijke, poëtische gedachte, welke de kunstenares hier vertolkte, en blijkbaar geïnspireerd door de meesterwerken der oude Italiaansche kunst. Ook de uitvoering heeft iets praerafaelitisch, ofschoon de schilderes daarbij niet de gewilde strengheid en soberheid van lijnen heeft nagestreefd, die anders deze bewonderenswaardige kunstrichting pleegt te kenmerken, maar meer in de fijnheid van gevoel en de innigheid der uitdrukking haar ideaal gezocht heeft.
Na de hoog artistieke schepping der Engelsche kunstenares krijgen we weer een gemoedelijk Duitsch tafereel. Hier geen harpspelende engelen, maar eenvoudige boerenkinderen, die het bedje van den kleinen Jesus omringen. De Moeder vertoont hun het lieftallige Wicht met blijde voldoening, maar tegelijk met dien eerbied, welke ingetogenheid tegenover de goddelijke majesteit gebiedt. En de kleinen staren het Kind met nieuwsgierige, opgetogen blikken aan, zooals kinderen een pasgeboren broertje beschouwen, dat zoo geheimzinnig den huiselijken kring is komen vermeerderen. Wel mogen zij den kleinen Jesus als een van den hemel gezonden broertje begroeten; want werkelijk is Christus onze Broeder, die voor ons schuldige menschenkinderen wil voldoen, opdat de Hemelsche Vader ons weer in genade als zijn kinderen moge aannemen.
Met de beschouwing der volgende gravure verlaten wij den eigenlijken Kerstkring. Hier zijn wij getuige van de hulde, den nieuw geboren Koning der Joden door de eerstelingen uit de Heidenen, de Wijzen uit het oosten gebracht.
Reeds bij den eersten aanblik bemerken wij, in dit tafereel het werk van een ouden Duitschen meester voor ons te hebben, en inderdaad is de schilderij, waarnaar onze gravure vervaardigd is, van niemand minder afkomstig dan den grooten Albrecht Dürer.
Verwonderlijk zien wij hier de Duitsch-middeleeuwsche kunsttradities en den invloed der Italiaansche school vereenigd.
Het landschap met zijn ruïnen en de bergstad op den achtergrond, die Bethlehem verbeelden moet, is kennelijk Italiaansch. De figuren daarentegen, de costumes en accessoires verraden weer geheel den Duitschen trant van Dürer's tijd. In den koning met de lange haarlokken, die, in schitterende kleedij gedost, den kleinen Koning der Joden zijn kostelijk reukvat komt aanbieden, meenen we zelfs het portret van den meester te herkennen.
Overigens verraadt de stout-realistische voorstelling onmiddellijk den grooten kunstenaar uit het overgangstijdperk van de vrome middeleeuwen naar de weelderige renaissance. De hartelijke gulheid der jonge Moeder, die den geknielden koning haar kind te kussen reikt; de schalke aanvalligheid van het Wicht, dat met het mollige handje in het aangeboden goudkoffertje tast; de vaderlijke teerhartigheid van den grijsaard, die zich over het kind heenbuigt, dat alles is naar het leven bestudeerd. Het is haast te familiaar voor een zoo gewijde voorstelling, zouden we zeggen, als de onuitsprekelijke naïveteit niet alles goedmaakte. Bovendien geeft de eerbiedige houding der beide andere koningen aan het tooneel een statige waardigheid, nog te meer uitkomend door de tegenstelling met het levendig gevolg op den achtergrond.
Van geheel ander karakter is weer de voorstelling op blz. 228, Maria's rust op de vlucht naar Egypte. Hier geen ongestoorde moederweelde, als op Dürer's schilderij, neen, hier aanschouwen wij de bange bekommering, die het moederhart beknelt bij de gedachte, dat de wreede Herodes haar Kind zoekt om het te dooden. In zoete sluimering rust het Wicht tegen de borst der Moeder, die van uitputting langs den weg is neergezegen om door een weinig rust haar krachten te herstellen voor den verderen tocht Het kind slaapt, maar de moeder waakt, en niet alleen om het tegenwoordige gevaar is haar gemoed bekommerd, maar die eerste vervolging is haar een voorspel van al het lijden, dat den geliefden Zoon gedurende zijn aardsche loopbaan wacht. De folterende smart der Moeder, die voor haar Kind een leven van vervolging en lijden, en aan het einde daarvan den wreeden kruisdood voorziet, is door den kunstenaar treffend uitgedrukt. De expressie van lichamelijke uitputting ten gevolge der pijnlijke vlucht wordt er door verhoogd en geheiligd.
Van het zonnige Oostersche landschap, dat getuige was van Maria en Jozefs droeve vlucht, dwaalt nu onze blik af naar het besneeuwde woud op de volgende gravure, die ons onmiddellijk weer in onze noordelijke streken verplaatst. Het is Kerstnacht en van heinde en ver komen de landlieden naar het oude, eenvoudige kerkje, waarboven de maan zoo vriendelijk glanst als de ster, die eenmaal de Wijzen voorlichtte naar de kribbe. Daarbinnen is ook de kribbe opgesteld te midden van feestelijk licht, dat door de hooge spitsboogvensters schijnt en reeds van verre de kerkgangers wenkt om in den stillen nacht, gelijk de Engelen van Bethlehem, met blijde galmen des Heeren Geboorte te vieren.
Is Kerstmis bij voorkeur de dag van vrome, christelijke aandoeningen, het is ook de dag van vrede voor allen, die van goeden wille zijn en daarom het feest der gemoedelijke huiselijkheid, van ouder- en kindervreugde aan den gezelligen haard. Alzoo is ook het vroolijk tafereeltje van aardig tijdverdrijf op onze laatste bladzijde, dat wel geen toelichting noodig heeft, volstrekt niet misplaatst als aanvulling der reeks van Kerstplaten, waarmee onze Illustratie ditmaal het verheffende hoogfeest helpt opluisteren.