De Nieuwe Belgische Illustratie. Jaargang 11
(1894)– [tijdschrift] Nieuwe Belgische Illustratie, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 193]
| |
[Nummer 25]De Indringster
| |
[pagina 194]
| |
merkte mevrouw op met haar wit lachje onder de voile. ‘Ja en uitstekende vooruitzichten,’ hernam haar echtgenoot, wiens Zondagsche stemming hem een bijzonder optimisme scheen mee te deelen. ‘Zijn principaal heeft mij met veel lof over hem geschreven.... En hij heeft een schatrijken ouden oom, die hem als een zoon be schouwt.’ ‘Dat is die mr. Wilkens, waarvan je mij verteld hebt, hè, een oud handelsvriend van je?’ ‘Precies, ik wil probeeren, de oude relaties weer met hem aan te knoopen. Men kan nooit weten, waar het goed voor is.’ ‘Blijft mr. Wierings lang in Londen?’ ‘Dat weet ik niet; in Londen zelf zal hij zich wel zoo lang niet ophouden, daar hij ook den omtrek moet bereizen; maar in Engeland zal hij licht een week of zes blijven.’ ‘Ik dacht er aan of het soms goed was, hem een paar dagen in Bayswater te logeeren te vragen.’ ‘Dat was misschien niet kwaad; we kunnen zien hoe het vandaag loopt.’ ‘Hij schijnt zich best te amuseeren met Fanny: zou dat soms iets kunnen worden?’ Mr. Lawson lachte eens en streek zich langs den baard. ‘Ho ho! nu ben je wel een beetje voorbarig... Ik vrees half en half dat daarvoor al iets in den weg zit. Zooals ik je verteld heb, heeft mr. Wilkens in het voorjaar een dochter van een overleden handelsvriend tot zich genomen.’ ‘Hm, een arme wees!’ merkte mevrouw op en haar glimlachende lippen plooiden zich tot een minachtenden trek. Arm hoeft ze niet langer te wezen dan mr. Wilkens verkiest.... En te oordeelen naar hetgeen Wierings vertelt, zou ik wel denken dat hij de jongelui voor elkaar bestemt.’ ‘Maar als mr. Wierings zijn hart nu elders plaatst, zal zijn oom, die hem als zijn zoon beschouwt, hem toch niet tot een huwelijk tegen zijn zin dwingen.’ ‘'t Is de vraag of het tegen zijn zin zou wezen. Daar ben ik nog niet achter kunnen komen. De jongen is zoo rond en openhartig, dat het geen kunst is hem uit te hooren; maar over sommige bedekte vragen weet hij handig heen te glijden. De verhouding tusschen hem en het meisje is mij nog niet duidelijk. Soms zou ik denken dat ze het samen best eens zijn, al is er in de verte nog geen sprake van een huwelijk, en dan weer schijnt Wierings dat idee ver weg te gooien.’ ‘Ik begrijp het al,’ zei mevrouw gerustgesteld, ‘hij is nog erg jong: dat verkeer in het huis van zijn oom mag misschien tot een beetje vertrouwelijkheid geleid hebben, zijn hart is nog vrij.... Ik zal het in elk geval gauw weten; laat dat maar aan mij over.’ ‘Ja, zulke dingen zijn het best aan de scherpzinnigheid van dames toevertrouwd,’ stemde de heer Lawson lachend toe. Al pratende waren ze zachtjes aan Bayswater genaderd en het vooruitgewandelde groepje jongelui stond al stil voor het hek van een aardig gebouwtje, een zoogenaamd cottage, in oud-Engelschen trant gebouwd, met hooge afhangende daken, veel houtwerk en uitstekjes op alle verdiepingen. Het stond half verscholen onder klimop, dat de blinde muren met een dichte groene gordijn bedekte, en wilden wingerd, die zijn reeds gelende guirlandes bekoorlijk om de vensters en uitstekjes slingerde. ‘Welkom op Summer Cottage!’ zei de heer Lawson, die het groepje had ingehaald, tot zijn jongen gast, terwijl hij het hek ontsloot en het gezelschap voorging. Robbert maakte hem zijn compliment over het optrekje. ‘Niet waar?’ riep Fanny, naast hem voorttrippelend, ‘'t is alleraardigst. Al onze bezoekers roepen er over. En van binnen zal het u niet tegenvallen.’ Dat was waar; het inwendige beantwoordde geheel aan het uiterlijk. De ruime huiskamer, waar de lunch klaar stond, zag er met haar fraaie meubels van gesneden eikenhout, zoo eenvoudig sierlijk en slank van vormen als men die alleen in Engeland vindt, en met haar artistiek behangsel, recht gezel ig uit. Boven den schoorsteen prijkte, naar Engelsche mode, een zoogenaamde overmantle, zijnde een spiegel, gevat in een soort étagère voor vaasjes, beeldjes en snuisterijen. Tegenover den schoorsteen stond een mooi, groot buffet met fijn glaswerk, borden, schotels en kannen van Wedgwood en ander kleurig Engelsch aardewerk. In een hoek zag hij een laag boekenkastje met een gordijntje van Indische stof en verder allerlei aardige meubeltjes, hier een kastje, daar een bijzettafeltje, met een paar bloemen in een vaas, een photographie op een standaardje of een boek, in schilderachtige losheid overal verspreid. Wat een verschil met de ouderwetsche Hollandsche, stijf-burgerlijke tuinkamer van zijn oom, waar alles zijn vaste plaats had en in onveranderlijke orde gerangeerd stond. En toch kon hij te midden van deze artistieke weelde vol Engelsch comfort en Engelschen smaak niet dan met weemoed terugdenken aan de eenvoudige omgeving op Kralingen, waar hij zooveel gezellige uurtjes gesleten had, en waar Phine, met het haar aangeboren vernuft, ongemerkt al iets had aangebracht, wat naar de sierlijke losheid zweemde, die hem hier zoo aangenaam trof. Wat zou zij op haar plaats zijn in een omgeving als deze! Hij zag haar, als bevallige jonge huisvrouw, zich hier bewegen tusschen de smaakvolle meubels, de welvoorziene tafel ordenen, met vriendelijke gulheid de gasten toespreken. Welk een verschil tusschen het eenvoudige, schrandere meisje en deze giegelende dametjes, met haar onophoudelijk nice, very niceGa naar voetnootI, dat hij op den duur onuitstaanbaar begon te vinden! Wat had hij niet willen geven, als hij ineens weer op Eben-Haezer mocht zitten, gelijk den vorigen Zondag, tusschen zijn oom en Phine, in plaats van allerlei beleefdheidjes te moeten wisselen met deze coquette juffertjes, opgeprikt als kapellen, en haar deftige mama, of wijs te moeten redeneeren met den heer Lawson en zijn pedanten jongen! Midden in het gesprek bleef hij soms afgetrokken voor zich uitstaren door het breede venster, dat uitzicht gaf op de bloemperken voor het huis, en verder door het hek op de levendige straat. Dan droomde hij zich op Kralingen, in de tuinkamer van Eben-Haezer, dat hem zoo vèr, vèr weg scheen als een verloren paradijs. Maar Fanny zorgde wel, dat zijn geest niet te ver kon afdwalen. Haar gesnap riep hem voortdurend tot de werkelijkheid terug. Zij nam de honneurs aan tafel waar, zij bediende den vreemden gast, zij leidde hem straks, door Emmy en Molly gevolgd, het geheele huis door om hem alles te laten zien. Na den lunch begaf men zich, terwijl de meid de tafel afnam, in den drawing-room, het salon, allerkeurigst gestoffeerd met lichte meubeltjes van fijn wit verlakt hout, met bouquetjes versierd en met vergulde biesjes afgezet. Op de met geel bekleede sofa's en hier en daar op een armstoel lagen kussens van Indische zij; de vensters waren behangen met gebloemde Schotsche mousseline, die gelijk gekleurde ramen een zacht getemperd licht doorlieten. Op de tafel lagen verschillende pracht- en plaatwerken en weldra was Robbert met Fanny verdiept in de beschouwing van een groot album met photographische gezichten van Londen. Zij zaten naast elkaar op de sofa, terwijl Emmy een stukje muziek trommelde op de piano en Molly in een modejournaal bladerde. ‘Je schijnt je samen goed te kunnen amuseeren,’ zei mevrouw, die zich in haar ruischend zijden kleed tegenover hen kwam neerzetten. ‘De juffrouw weet zulke interessante uitleggingen te geven van de photographieën,’ hernam Robbert, ‘dat het een dubbel genoegen is, ze met haar te bezien.’ ‘Ja, Fanny heeft een verbazend geheugen voor al die bijzonderheden,’ zei mevrouw; ‘ze zou een uitstekende gids voor u wezen bij het bezoeken van de merkwaardigheden vanLonden.’ ‘Dat zal u van middag eens ondervinden, als wij de Kew Gardens bezoeken,’ dus mengde de oude heer zich er tusschen, ‘ze weet u al de namen van de uitheemsche planten op te geven.’ ‘O ik zal u mijn album van gedroogde bloemen eens laten zien,’ zei Fanny en haalde uit een wit verlakt kastje met geëmailleerde deurtjes een zwaar, in blauw peluche gebonden boekdeel te voorschijn, dat zij voor hem opsloeg. ‘Je moet niet vergeten aan mr. Wilkens te schrijven, dat je vandaag met onze Fanny hebt kennis gemaakt,’ merkte de heer Lawson op. ‘Zij is ook nog een oude bekende van hem; ze heeft als kind op zijn knie paard gereden.’ ‘Daar zal mr. Wilkens, vrees ik, even weinig meer van weten als ik,’ zei Fanny lachend. ‘Hij is anders nog goed van memorie ondanks zijn vijf en zeventig jaren,’ hernam Robbert. ‘Ik twijfel niet of hij zal zich met veel genoegen de bijzonderheden van zijn verblijf in Londen herinneren, als ik hem die in 't geheugen roep.’ ‘'t Is jammer voor pa, dat hij niet met u naar Londen is gekomen,’ zei Fanny. ‘Hij zou er heel wat veranderd vinden,’ merkte de heer Lawson op, ‘maar het zou toch een heele aardigheid voor hem zijn, de oude plekjes van vroeger weer op te zoeken.’ ‘Nu moet mr. Wierings alles maar eens goed opnemen,’ zei mevrouw, ‘dan kan hij bij zijn thuiskomst veel vertellen.’ ‘Er is hier verbazend veel te zien,’ merkte Robbert op, met een blik op de photographieën. ‘O wij zullen u wel alle merkwaardigheden rondleiden als je wil,’ zei de heer Lawson, ‘en Fanny zal voor den noodigen uitleg zorgen.’ ‘Denkt u lang in Londen te blijven?’ vroeg Fanny. ‘Precies weet ik dat nog niet,’ hernam Robbert, een beetje verstrooid; ‘dat hangt van omstandigheden af. Allereerst heb ik hier natuurlijk mijn zaken af te doen, en dan moet ik ook verder het land in. Morgen denk ik alvast naar Deptford te gaan.’ ‘O dat is maar een stapje: even over de Theems.’ ‘Ja, maar ik moet nog verder; ik heb een heel rondreisprogram opgemaakt.’ ‘Natuurlijk, de zaken gaan voor,’ zei de heer Lawson, ‘maar in elk geval zal er toch wel zooveel tijd op kunnen overschieten dat je een weekje bij ons komt logeeren om op ie gemak de bezienswaardigheden van Londen op te nemen.’ ‘Hè ja, dat moest u doen!’ riep Fanny opgetogen. ‘Dat zou heerlijk zijn!’ vonden Emmy en Molly. ‘Je patroon zou er stellig niets tegen hebben dat je een weekje rust nam, als je de zaken naar zijn genoegen had afgehandeld,’ ging Lawson voort. ‘O neen, dat niet,’ zei Robbert, ‘maar toch durf ik uw aanbod, hoe vriendelijk en aanlok kend ook, niet onmiddellijk aannemen. Ik ben u heel erkentelijk,’ ging hij een beetje verward en verlegen voor, ‘maar.... maar....’ ‘Bevalt het u niet in Londen?’ vroeg Fanny. ‘O heel best.... 't is anders wel een beetje vreemd voor iemand, die niet aan het leven in zoo'n wereldstad gewend is.... en dan, u moet rekenen, 't is voor 't eerst dat ik zoolang van huis ben....’ ‘Ja, dat is natuurlijk,’ zei mevrouw gemoedelijk, ‘u verlangt, als de zaken zijn afgehandeld, weer gauw naar het vaderland terug te keeren. Het blijft hier altijd vreemd voor u, dat spreekt. Je goede oom, je vrienden, je dagelijksche omgeving, dat trekt van zelf.’ ‘Er zal behalve zijn oom en zijn vrienden nog wel wat anders zijn, wat hem trekt,’ merkte de heer Lawson met een schalk lachje op. ‘Er woont bij zijn oom nog een jonge dame, miss Phine, niet waar? Die zal hij niet goed kunnen vergeten.’ ‘Aha! zeker uw aanstaande?’ waagde mevrouw op bescheiden toon. | |
[pagina 195]
| |
‘Mijn aanstaande!’ riep Robbert, die als met een electrischen schok was opgesprongen, en een zonderlinge, harde lach klonk schril door de zachte atmosfeer van het fijne salon. ‘Mijn aanstaande! hoe komt u daarop! Neen, daar valt nooit aan te denken!’ Hij was doodsbleek, zijn donkere oogen schitterden met een vreemden, woesten glans; zijn lippen trilden. De heer en mevrouw Lawson zagen hem een oogenblik verbaasd aan, maar hun eigen gedachten vervulden hen te zeer om veel aandacht te wijden aan de opmerkelijke verandering in hun gast. Zij wisten genoeg en gaven elkaar een oogje, terwijl mevrouw met behendigen takt aan het gesprek weer een ongedwongen wending gaf. ‘Mr. Wierings zal daar nog zoo ernstig niet aan denken en daar heeft hij gelijk in. Hij is jong en heeft nog tijd genoeg om rond te zien. Hij laat de menschen praten en kijkt zelf uit de oogen. Maar verpraten we onzen tijd niet? Me dunkt we moesten ons maar zachtjes aan klaar maken; het rijtuig zal zóó voorkomen.’ Er werd niet meer op de jonge dame ten huize van den heer Wilkens gezinspeeld. Maar van dat oogenblik was mevrouw nog eens zoo voorkomend tegenover haar gast, en haar lieve dochters verdubbelden in lieftalligheid. Men reed dien middag naar de Kew Gardens. Een talrijke menigte Zondagstoeristen, in gekleed costuum of in lichte zomertoiletten, bewoog zich over de fluweelige grastapijten van den uitgestrekten plantentuin. Nadat Robbert en zijn gezelschap eenige der reusachtige plantenhuizen met hun rijkdom van uitheemsche gewassen hadden bezichtigd, dwaalden ook zij af in de schaduwrijke boschjes van de Pleasure Grounds, het park, dat zich over een oppervlakte van 109 hectaren uitstrekt. Zij bestegen de Pagode, een Chineesche porseleinen toren van tien verdiepingen, en genoten van zijn vijftig meter hoogen top het heerlijke vergezicht over de omgeving. Het was een prachtige nazomerdag en overal in het groen ontmoette men groepjes luidruchtige wandelaars, die hier en daar, ondanks hun correcte Zondagskleeding, gemoedelijk in het gras neerhurkten tot een vroolijk pick-nick. Het was voor Robbert een curieus gezicht, die deftige Engelschen met witte dassen, witte vesten en hooge hoeden, die modieus opgetooide dames zich hier te zien verlustigen in een ongedwongen, haast kinderlijke vreugde, die echter nooit, zooals ten onzent, tot onbetamelijke luidruchtigheid oversloeg. Men dartelde over de grasperken, maar zou er nog geen boterbloempje afgeplukt hebben, gedachtig aan de vermaning, die hier en daar op groote borden te lezen staat, ook zelfs de wilde bloemen om den wille der beminnaars van natuurschoon te sparen. Zij strekten zich in het gras uit om op hun gemak den meegebrachten proviand aan te spreken; maar zouden zelfs geen ineengefrommeld papier in het gras achtergelaten hebben. Het kolossale openbare park zag er dan ook zoo keurig uit als een welonderhouden particulier buitengoed. Toch verbeeldde Robbert zich ondanks het nieuwe en vreemde der omgeving telkens dat hij in de Oude Plantage was. Soms, als hij zijn gezelschap op een prachtigen boom of een heerlijk gezicht opmerkzaam wilde maken, wilde hij den heer Lawson of de dames met ‘oom’ en ‘Phine’ aanspreken. Telkens dwaalden zijn gedachten af naar huis en het voortdurend gesnap was noodig om ze naar zijn nieuwe omgeving terug te roepen. Het was hem een verademing, toen hij des avonds eindelijk met den heer Lawson onder de herhaalde uitnoodiging van mevrouw, spoedig zijn bezoek te hervatten, van de dames afscheid kon nemen. Per spoor keerden de beide heeren in de City terug. De heer Lawson bracht Robbert naar zijn hotel en drukte hem hartelijk de hand. ‘Je hebt vandaag heel wat stof opgedaan om mr. Wilkens een langen brief te schrijven,’ zei hij nog op het punt van heengaan. ‘Vergeet niet de photographie in te sluiten en mijn vriendschappelijke groeten over te brengen.’ ‘Zonder mankeeren; nogmaals dank voor den genoeglijken dag! Zoodra ik antwoord heb van oom, zal ik het u meedeelen.’ De heer Lawson verwijderde zich in het doffe, donkere gedruisch van den Londenschen Zondagavond om zijn kwartier in Regentstreet op te zoeken en Robbert ging naar zijn kamer. In zijn droomen maakte hij dien nacht al zijn tochten van dien dag nog eens over. Weer zwierf hij door bebloemde parken, tusschen tuinen en villa's, maar had in plaats van de giegelende, opgetooide dames Lawson de opgeruimde en verstandige Phine in haar stemmig zwart kleed aan zijn zijde.
(Wordt vervolgd) |
|