De Nieuwe Belgische Illustratie. Jaargang 11
(1894)– [tijdschrift] Nieuwe Belgische Illustratie, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermdBij de Platen.Het afscheid van den Toreador. -Als de krijgsman vrouw en kind vaarwel zegt om zijn leven voor vorst en vaderland te gaan wagen op het slagveld; als de zeeman afscheid neemt van zijn gezin om op de verraderlijke zee de elementen te gaan trotseeren, dan is het natuurlijk dat er bittere tranen vloeien bij de gedachte dat dit afscheid misschien het laatste zal zijn, dat daarop in deze wereld wellicht geen weerzien zal volgen.... Datzelfde gevoel overmeestert de vrouw en het kind van den stierenbevechter, die er op uitgaat om zijn gevaarlijk handwerk uit te oefenen, en hoe kranig hij daar op het oogenblik ook te paard zit, misschien over weinige uren niets meer zal zijn dan een misvormd lijk. IJselijk beroep, dat den man en vader elk oogenblik blootstelt aan het gevaar, door de horens van den verwoeden stier doorstoken en opengereten te worden! Maar de volkshartstocht eischt dat bloedige spel, en de toreador verlangt niets liever dan het wild verlangen der toeschouwers naar het prikkelende schouwspel te bevredigen. De toejuichingen van de daverende tribunes, als het hem gelukt, met een prachtigen stoot de lange worsteling met het getergde dier op het laatste oogenblik te zijner gunste te beslissen, brengen hem in een roes van zegepraal en glorie, die alle inspanning, alle uitgestane gevaar in eens vergoedt. Zoowel de toreador als de menigte, die hem straks, als hij het strijdperk zal binnenrijden, met gejuich begroet, haakt naar het oogenblik van het gevecht. Dat zit zoo in het bloed van het volk; ieder vindt dat niet anders dan natuurlijk, en men hoeft er niet aan te twijfelen dat zelfs de vrouw, die den beminden echtgenoot nu weenend naar de kampplaats ziet vertrekken, hem eenmaal met bewondering en vreugde haar hand geschonken heeft, juist omdat hij toreador is. Om die geestdrift voor het bloedige stierengevecht te begrijpen, zou men zelf een zoon moeten zijn van het zonnige Andalusië en het tintelende bloed van den Spanjaard in zijn aderen voelen stroomen. Maar bij alle geestdrift voor den edelen kamp tusschen dierlijke kracht en menschelijken moed heeft toch ook de echtelijke liefde, de ouderzorg haar rechten. En op het oogenblik dat de toreador, in zijn schilderachtige kleedij gedost en op zijn moedig ros gezeten, naar de met vlaggen gesierde Plaza de toros zal optrekken, voelt hij zijn hart beklemd bij den aanblik zijner angstig bezorgde vrouw, van zijn schreiend kind dat hem met gevouwen handjes bidt en smeekt, zich toch niet te veel in gevaar te wagen. Een wolk van bange bekommering verdonkert zijn fier mannelijk gelaat en op zijn trekken meenen wij de aanmaning te lezen aan de angstige kleine, maar braaf voor vaders behouden thuiskomst te bidden. | |
De leden der katholieke Staatspartij. Eerste Kamer- Hebben wij in een vorig nummer de portretten gegeven van onze tegenwoordige ministers, ditmaal wenschen wij daarop te laten volgen de beeltenissen van de leden der katholieke staatspartij, te beginnen met onze mannen in de Eerste Kamer, welke onze lezers in dit nummer stellig met belangstelling en ingenomenheid zullen begroeten. Onder elk portret vindt men den naam aangegeven van het Eerste-Kamerlid met de provincie, voor welke hij zitting heeft, terwijl de daaronder geplaatste datum het tijdstip aangeeft, waarop hij voor het eerst als lid van de Eerste Kamer der Staten-Generaal zitting nam. | |
[pagina 176]
| |
Dante weenende over Beatrix. -De reine liefde van den onsterfelijken Italiaanschen dichter voor de jeugdige en schoone Beatrix is in het leven van die machtige en trotsche figuur als een vriendelijke zon, die een woest rotslandschap verheldert. Hij was een jongske van nog geen negen jaren, toen hij het meisje, nauwelijks acht jaar oud, voor het eerst ontmoette, en onmiddellijk werd de vroeg ontwikkelde geest van den hoogbegaafden knaap getroffen door haar engelachtige bekoorlijkheid. Het was bij gelegenheid van een Meifeest. Te Florence bestond namelijk het gebruik, dat de eerste Meidag door de jeugd met bijzondere feestelijkheid werd gevierd, en Folco Portinari, een der aanzienlijkste burgers, had ter gelegenheid van den feestdag de jongelieden van zijn kennis ten zijnent genoodigd. Onder hen bevond zich ook de negenjarige Dante, die alzoo gelegenheid vond kennis te maken met de achtjarige dochter des huizes, de kleine Beatrix, die gedost ‘in een kleed van heerlijke kleur, een stemmig zacht rood, en getooid gelijk aan haar jaren voegde’, voor hem als een verschijning was uit een hoogere wereld. Van dat oogenblik bleef het beeld van het bekoorlijke meisje den ernstigen, diep denkenden knaap voor den geest zweven. Met de jaren groeide die kinderlijke genegenheid aan tot de reinste, de teederste, de krachtigste liefde. Ze was den jonkman een spoorslag tot de hoogste ontwikkeling zijner gaven, tot op eens de geliefde hem in den bloei der jaren door den dood werd ontrukt, en dat verlies hem van het toppunt der aardsche zaligheid neerplofte in den afgrond der wanhopigste smart.
de kleine dierentemster, naar de schilderij van c. reichert.
Treffend heeft Uhland die aandoenlijke geschiedenis bezongen in het gedicht, zoo keurig door Pater Van Meurs weergegeven.Ga naar voetnoot1 Eerst schildert hij de ontmoeting bij het Meifeest: Was 't een poort der stad Florence,
Of was 't een der Hemelbogen,
Waar, in 't gouden licht der lente,
Schaar bij schaar komt uitgetogen?
Kinderen met Englenkopjes,
't Haar versierd met bloemenkransen,
Tripplen naar het dal der rozen,
Waar de reien feestlijk dansen.
Onder een laurierboom stond daar
Dante, knaap van negen jaren,
Hoe zijn zwarte fonklende oogen
Op ééne uit die kindren staren!
Ruischten niet de lauwertakken
Waar de lentewind door zweefde?
Zong niet Dantes jonge ziele
Toen zij 't eerst van liefde beefde?
Ja, in 't hart is sinds die stonde
De ader van het lied ontsprongen;
In sonnetten en canzonen
Werd Beatrix' deugd bezongen.
Als tot Jonkvrouw opgewassen,
Zij hem weder trad voor de oogen,
Stond ook als een boom vol bloesem
Dantes dichterlijk vermogen.
En nu de vreeselijke ommekeer: Uit de poort der stad Florence
Komt weer schaar bij schaar getogen,
Maar nu - onder treurgezangen
Langzaam en het hoofd gebogen.
Onder 't golvend zwarte doodskleed,
Met het witte kruis doorweven,
Wordt Beatrix weggedragen
Uit den rozengaard van 't leven.
Stil en eenzaam hoor le Dante
't Doodklok-brom nen in de verte,
En hij borg zich in zijn mantel
Overheerd door zielesmarte.
Toen klonk van den droeven zanger,
In een donker woud verloren,
't Lied zoo somber als de doodklok,
Die nog nadreunde in zijn ooren.
Dit oogenblik heeft den kunstenaar, wiens schilderij wij op blz. 173 weergeven, bezield tot zijn aangrijpend weemoedig en toch bevallig tafereel. In droef gepeins verslonden, zit de treurende jongeling op een bank in het donkere woud. Daar komt een schaar jonge meisjes voorbij, die hem herinneren aan haar, die hij verloren heeft. Door vrouwelijke nieuwsgierigheid gedreven, treden zij nader en werpen een belangstellenden blik op den zwaar beproefden dichter, maar eerbiedigen toch zijn smart. ‘Zij gingen haars weegs,’ zoo schrijft hij zelf in zijn Vita Nuova, ‘en ik voelde mij zoo diep bedroefd, dat tranen mijn gelaat overstroomden.’ Nooit werd de herinnering aan Beatrix uit zijn ziel gewischt. Zij werd hem de Muze, die hem heel zijn leven bezielend voorzweefde en in den geest opvoerde tot de hoogste sferen van het Paradijs. 't Past voorwaar, dat wij dien zanger
Als den ‘godlijken’ vereeren,
Dante, die in hemel-liefde
Aardsche liefde zag verkeeren.
| |
De kleine dierentemster. -De kleine deugniet onzer gravure heeft bepaald aanleg om een flinke huismoeder te worden, die haar heele gezin behoorlijk in orde en tucht zal weten te houden. Op het oogenblik oefent zij haar opvoedend en organiseerend talent alvast op haar dartele speelkameraadjes, het vinnige smousje en het niet minder ondeugende poesje. Beiden zouden zich, in hun ongepaste snoepzucht, niet ontzien, den snoet in het bord hunner kleine meesteres te zetten. Maar zij weet hun mores te leeren. Eerst netjes opzitten en beleefd vragen, dan bedaard afwachten wat de ‘vrouw’ hun gelieft mee te deelen. Met smous gaat het al vrij goed; maar of de poes zich ook zoo volgzaam toont, durven wij betwijfelen. Terwijl de hond zich door zijn kunstjes het recht op een hapje poogt te verdienen, schijnt zij van haar kant niet ongeneigd zich zonder zulken omslag een lik uit het bord te veroorloven. Maar de kleine dierentemster weet de booze begeerten van haar vierpootige beschermelingen behoorlijk met een waarschuwend opgeheven vinger te breidelen. |