De Nieuwe Belgische Illustratie. Jaargang 11
(1894)– [tijdschrift] Nieuwe Belgische Illustratie, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 81]
| |
[Nummer 11]Freiburg in Zwitserland en zijn Universiteit.Een schilderachtig stadje, dat Zwitsersche Freiburg, als hangende tuinen zich slingerend om de glooiing van dien heuvel, aan drie zijden door de kristalheldere, snelvlietende wateren der Sarine bespoeld. En de groene valleien en lagere heuvelen in het rond, en de zilveren golven der Zwitsersche meren in de verte en de hemelhooge bergen met hunne spichtige toppen in het verschiet, welk een pracht en heerlijkheid in dat land! Jaren van strijd en vervolging heeft het kleine Freiburg beleefd, maar den glans zijner schoonheid heeft het immer onbesmet bewaard; een volheid van frissche levenskracht komt uit die bergen u tegemoet. In het jaar 1179 werd de ‘Vrije Burcht’ door een hertog van Zaehringen op een der Zwitsersche heuvelen gesticht, en na de veldslagen van Grandson en Morat, waarin zijne strijders wonderen van dapperheid verrichtten, in het jaar 1481 onder de vereenigde kantons opgenomen. Geen onverzaadbare zucht naar uitbreiding van zijn grondgebied zette den Freiburger er toe aan, den grenspaal zijner stede te verplaatsen; in de bergpassen of op de vlakte der heuvelen verrees hier en daar een woning onder het loof der lindeboomen. Trouw aan vorst en godsdienst stond den Freiburger diep in het hart gegrift.
freiburg en zijn universiteit. - dr. decurtins,
Lid van den nationalen raad van Zwitserland, mede-oprichter der Universiteit. Toen in de zestiende eeuw de storm der Reformatie over Europa ging, bood het kleine Freiburg het woest geweld der hervormers moedig het hoofd, met zeldzame volharding het katholiek geloof - de bron van zijn bloei en levensvatbaarheid - verdedigend en bewarend; en zie, bekoorlijk als de jeugd met rozengloed op de frissche wangen en vol levenslust in de fonkelende oogen, zoo lacht het schilderachtig stadje u tegen. Een gedeelte van Freiburg ligt op de hooge vlakte van het schiereiland, langs welks steile boorden de wateren der Sarine ruischen; een ander daalt langs den sterk glooienden heuvel af tot diep in de vallei, tot aan de oevers der rivier. Daar verrijzen de bolwerken, waar vroeger de oorlogskreten schetterden van Freiburg's kloeke mannen, daar ook de monumenten des vredes en der liefde, kloosters en stichtingen van barmhartigheid. Op de vlakte der bovenstad staren trotsche gebouwen pralend u aan; breede pleinen en straten, in lateren tijd aangelegd, strekken zich voor u uit. Daalt men langs de trap, die van het plateau der hooge bergvlakte naar de benedenstad leidt, dan ziet men de overblijfselen uit vroegere dagen, in bochtige straatjes de oude woningen met kegelvormige daken, donkerbruine muren met kleine vensterruiten in een omlijsting van mat gekleurd glas; andere in het midden van bloeiende tuinen gelegen; weer andere, eenzaam als de kluis van een eremiet, opgeworpen tegen den rand van een bergkloof, onder het koepeldak van een lommerrijken den tegen regen en wind beschermd; altegader een aangenaam contrast van het landelijk en nijverheidsleven, een beeld enrelief der verschillende leeftijden van een stad, van haar verleden en heden. Een heerlijk uitzicht op de Freiburgsche natuur levert het terras van het voormalig hotel Zaehringen. Dit terras ligt als een balkon in haast perpendiculaire richting op den rand eener steile rots. Aan de eene zijde bemerkt men de beroemde van ijzerdraad gevlochten brug,Ga naar voetnoot(1) | |
[pagina 82]
| |
hangende boven een nonderd en tachtig voet diepen afgrond en over een lengte van negenhonderd voet twee heuvelen met elkander verbindende; een grootsch tafereel, dat kunstrijk vlechtwerk hoog in de lucht met het lichtblauwe firmament tot achtergrond en de toppen van twee bergen tot kolommen. Recht voor u uit verrijst een heuvel, welks kruin met torens gekroond is. Het is een ruïne, overgebleven uit den tijd van Freiburg's veldslagen en triomfen, een kostbaar gedenkstuk uit de roemvolle dagen, waarin de Tyrtaeus van Helvetië, Veit-Veber, zijn van geestdrift gloeiende strijdliederen zong. In de nabijheid van een dier torens zweeft een andere hangende brug hoog in de lucht, hooger nog dan de eerste, maar zoo licht dat een kindervoet haar doet schommelen. En tusschen deze twee heuvelen strekt de liefelijke, groene weide zich uit, ver weg het bekoorlijke dal van Gotteron in. Dat is de uitverkoren plaats van Freiburg's arbeiders bevolking. Een bochtig pad kronkelt wispelturig door de velden heen; hier en daar glinstert het water eener frissche beek, die door hare krachtige strooming de zaagmolens in beweging brengt. Op den dag is het daar één leven, één arbeid en al in de vallei. Des avonds ademt alles er de kalme rust der tevredenheid. Bij het kleppen van den Angelus komen de kinderen uit de velden dartelend en spelend aanhuppelen, als was het de stem der hemelsche moeder die riep, en hun aardsche moeder knielt met hen neder om te bidden tot de Onbevlekte, dat zij die teedere bloemen bescherme en smetteloos rein beware als de blanke leliën der vallei. De landman brengt zijn paarden naar den stal; de zaagmolen krast niet meer; de hamer ligt onbeweeglijk op het aambeeld; de arbeid is gestaakt. En in het schemerlicht van den avond zetten de ouden van dagen zich neder aan de posten hunner landelijke woning, keuvelend en koutend met hun geburen en zich lustig vermakend over de jonge mannen en meisjes, die langs het kronkelpad der vallei bij groepen van tien, twaalf in hun schilderachtig costuum voorbijtrekken onder vroolijk gescherts of blij gezang, dat het klinkt over de stille velden. Van het balkon, waarop wij ons geplaatst hebben, ziet men op den heuvel, langs welks helling de Freiburgsche tuinen bloeien, boven de gebouwen uit de breede kruin van een hoogen lindeboom. Die boom, staande op een der pleinen in het midden der stad, is een voorwerp van eerbied en trots voor iederen Freiburger, een levend beeld ook van het poëtisch karakter der Zwitsers. Onder het volk gaat de legende rond, dat na den roemrijken slag van Morat een jeugdig krijger uit den Vrijen Burcht in woeste vaart van het slagveld kwam aansnellen, in zijn hand wuivend met een bloeienden lindetak, den palm der overwinning. ‘Victorie, victorie!’ riep hij met geestdrift uit en uitgeput van vermoeienis zeeg hij stervend neder. Op de plaats waar hij stierf plantte men den tak van den lindeboom, hij sloeg zijn wortelen in den geheiligden grond; daar rees een twijg omhoog, daar ontwikkelde zich met den loop der jaren de teedere stengel tot een krachtigen, lommerrijken boom, in welks schaduwen reeds vijftien geslachten den roemvollen held hebben herdacht. Nu is zij oud, de linde, eerbiedwaardig om hare jaren en beteekenis, maar frissche levenskracht doorstroomt haar nog, al worden hare takken als de armen van een grijsaard ondersteund. Freiburg is altijd geweest en is nog steeds een stad van godsdienst, en gelijk zij den moed harer helden verheerlijkt heeft in het oprichten van monumenten, zoo ook heeft zij in verschillende eeuwen uiting gegeven aan haar godsdienstig gevoel door de stichting van drie grootsche gebouwen: de St.-Nicolaaskerk, het college der Jesuïeten en de over de gansche wereld beroemde Staatsuniversiteit. De Kathedraal van den H. Nicolaas werd gebouwd ongeveer een eeuw na de stichting van Freiburg, de toren werd eerst op het einde der vijftiende eeuw voltooid. Een treffende geschiedenis van het geloof en patriotisme der Zwitsers is er aan verbonden. Omtrent het jaar 1450 werden eenige patriciërs van Bern wegens poging tot opstand door Albrecht van Oostenrijk gevangen gezet te Freiburg in Breisgau. Daar zagen zij in de nabijheid hunner gevangenis den majestueuzen toren der Freiburgsche Kathedraal en besloten, eenmaal verlost, in het Zwitsersche Freiburg een zelfde kunstwerk tot stand te brengen. Eenige jaren later werd de eerste hand aan dit kostbaar gedenkteeken gelegd. De breedte zijner basementen, de bevalligheid zijner proportiën, de ranke torentjes en lichte kolommen langs de vier hoeken maken een grootschen en aangenamen indruk. De voorgevel der Kathedraal - een rijk beeldhouwwerk - stelt het laatste oordeel voor.
Maar van hooger waarde dan deze kunstgewrochten is de kostbare schat, dien Freiburg bewaart in de kerk van het College St. Michel, het heilig gebeente van den Hollandschen Gelukzalige Petrus Canisius. Het geloof der Freiburgers heeft ter eere van dien heilige in genoemde kerk een smaakvolle kapel gebouwd. Het feest van den zalige, naast St. Thomas van Aquino de tweede Patroon der Universiteit, wordt jaarlijks den 27en April met grooten luister gevierd. Als om haar wetenschappelijken arbeid onder zijne krachtige bescherming te plaatsen, heeft dien dag de plechtige opening van het zomersemester der Universiteit plaats. Dit beroemde College werd door de Paters der luisterrijke Jesuïeten-orde gesticht. De naijverige Protestanten echter, wien de bloei dezer school, die een achthonderd leerlingen een godsdienstige en wetenschappelijke opleiding schonk, een doorn in het oog was, vorderden in 1847 hare opheffing en verbanning der Jesuïeten. Men moest zwichten voor dien zoo onrechtmatigen eisch; de Jesuïeten, mannen uitmuntend door deugd en geleerdheid, werden met ruw geweld verdreven, het huis ontheiligd. Gewapend trok een bende Calvinisten, huichelaars van vrij onderzoek, het College binnen en vernielde alles wat onder haar bereik kwam. Als door een wonderbare bescherming van Gods Voorzienigheid bleef Petrus Canisius' graf ongeschonden. En toen er rustiger tijden waren aangebroken, vertrouwde Freiburg's regeering het College toe aan de leiding van wereldgeestelijken, die ook thans nog het werk hunner beroemde voorgangers met ijver voortzetten. Ook was de bevolking van Freiburg door den gezegenden invloed der paters Jesuïeten te diep van het catholicisme doordrongen geworden, om zich de Calvinistische dwaalleer te laten opdringen. Freiburg bleef ondanks de geweldige pressie der Calvinisten het katholiek geloof hoog houden en ongekreukt bewaren, en het is den Jesuïeten een eer en voldoening, door hun arbeid onder het goede volk de oprichting der vermaarde katholieke Staats-universiteit te hebben voorbereid en vergemakkelijkt.
In October 1889 verspreidden de dagbladen het verblijdend bericht, dat deze lang gewenschte stichting geopend was. Dit nieuws wekte in en buiten Zwitserland groote verwondering. Men had niet gemeend een plan, waaraan zoovele moeilijkheden vast waren, zoo spoedig volvoerd te zien. In den tijd van drie eeuwen was de oprichting eener Universiteit honderddertigmaal voorgedragen, maar telkens had men om geldgebrek en den naijver der Zwitsersche kantons het plan moeten opgeven. Rapperswijl, Rorsbach, Bremgarten, Luzern en Locarno werden successievelijk aangewezen, maar van den beginne af eischten de Freiburgers deze eer voor zich op. Door een gelukkige financieele operatie had het gouvernement van Freiburg een winst van twee en een half millioen franks gerealiseerd. Den 24en December 1887 werd door den Grooten Raad besloten, dit kapitaal voor de oprichting eener Universiteit aan te wenden; den 4en October 1889 werd de rente er van besteed tot dekking der onkosten, welke men bij de opening der hoogeschool verplicht was te maken. Intusschen had men een voldoend aantal geleerde mannen, wier naam een goeden klank had, voor het professoraat aangezocht, zoodat in die zelfde maand van het jaar 1889 de Universiteit kon worden geopend met twee faculteiten, die van het recht en de letteren. Uit het bovenstaande heeft men reeds begrepen, dat de Freiburgsche Universiteit in eigenlijken zin een Staats universiteit is. Als zoodanig wordt zij ook in het buitenland erkend; hare studenten kunnen dus onder bepaalde voorwaarden aan iedere hoogeschool tot de universitaire examens worden toegelaten. Dat zij bovendien een Katholieke hoogeschool is en blijven zal waarborgt haar de bevolking van Freiburg, Katholiek van top tot teen. Op deze voorwaarden dan ook alleen, dat zij eene katholieke zou zijn, vorderden de Freiburgers de oprichting dezer hoogeschool voor zich en dit te meer, wijl in verscheidene kantons reeds vrije universiteiten zijn opgericht en die van Freiburg, tenzij zij eene Katholieke ware, dus geen reden van bestaan zou hebben. Dr. Python, Staatsraad en Minister van onderwijs, een man met een warm Katholiek hart, had echter volkomen begrepen, dat aan de stichting eener Katholieke universiteit de goedkeuring van den H. Stoel niet mocht ontbreken. Leo XIII toch heeft van het begin zijns Pontificaats af bijzonder zijn arbeid gewijd aan de verspreiding der Katholieke wetenschap over de wereld, en in zijn encyclieken, breven en allocuties er herhaaldelijk op aangedrongen, het onderwijs een echt Katholiek karakter te geven. 's Pausen ingenomenheid met de oprichting der Freiburgsche universiteit was dus te voorzien. Dr. Python, Dr. Decurtins, Nationaal-raad, en de Dominicaan Berthier, de drie grondleggers der Universiteit, traden in onderhandeling met het pauselijk hof, met het verblijdend gevolg, dat Paus Leo XIII zijn zegen schonk aan hun plan en in een Breve van 1 Augustus 1889 zijne levendige vreugde over de nieuwe stichting openlijk uitsprak. Bijzonder stelde Leo XIII belang in de theologische faculteit, welke Hij wenschte op te dragen aan professoren der Orde van den H. Dominicus, de bewaarster dier rijke schatten van wetenschap, door den engel der school, Thomas van Aquino, aan de Kerk geschonken. Decurtins bespoedigde de uitvoering van 's Pausen wensch. Door zijne bemiddeling werd den 24en December1890 een overeenkomst getroffen met den Generaal der Dominicanen, pater Larocca, waarbij de theologische faculteit aan de professoren dier orde werd toevertrouwd. Deze overeenkomst werd den 31en December door het gouvernement van Freiburg bekrachtigd, zoodat de theologische faculteit een jaar na die van het recht kon worden opengesteld. De eerste rector magnificus was de Dominicaan Pater Joachim Berthier, een man van groote bekwaamheid en wiens laatste werk, een rijk geïllustreerde commentaar op Dante's Divina comoedia, door ongeloovigen zoowel als Katholieken met uitbundigen lof is begroet geworden.Ga naar voetnoot1) Bij de jaarlijksche rectorskeuze vond hij een bekwaam opvolger in Dr. Sturm, professor bij de philosophische faculteit, wiens lessen in de klassieke philologie en archeologie getuigen van eene zeldzame geleerdheid. Tot deken der theologische faculteit koos men voor dit studiejaar (1893-1894) den Dominicaan Mandonnet, professor in de kerkelijke geschiedenis. Van zijne hand zag eenigen tijd geleden een belangrijk werk het licht over den invloed der Dominicanen en de leer van St. Thomas en Aristoteles op Columbus' ontdekkingsreizen.Ga naar voetnoot2) De Dominicanen, thans 10 in getal, bewonen met een zestigtal studenten der theologische faculteit een ruim, doelmatig ingericht gebouw ‘Dominicaner-convict’ geheeten, dat, op een | |
[pagina 83]
| |
der schoonste en hoogste punten der bovenstad gelegen, een verrukkelijk uitzicht biedt op de heerlijke Freiburgsche tuinen, velden en bergen.Ga naar voetnoot1) (Slot volgt.) |
|