Onaangename verwisseling.
‘Ga je mee naar de stad? Ik moet er van middag spelen.’
‘Kijk, ik moet er vandaag ook op karwei. Dat treft! we Nu kunnen samen gaan.’
‘Als je dan maar een beetje voortmaakt.’
‘O, mijn boeltje is gauw genoeg ingepakt. Een paar planken, mijn zaag, zie zoo.’
‘Het is nog vroeg; we kunnen hier best eerst eens aanleggen.’
‘Dat zeg je wel: een frisch glas zal smaken na zoo'n wandeling.’
‘Dat is een verduiveld lekker potje bier.’
‘Zeg dat wel, ik lust er nog wel eentje.’
‘Jongen-jongen! dat heeft ons goedgedaan!’
‘Als we nou maar oppassen, dat ieder zijn eigen pakje weer opvat.’
‘Als je zoo'n stevig glas op hebt, dan loop je wel ééns zoo plezierig.’
‘Zeg dat wel! En het werk zal ook ééns zoo makkelijk gaan.’
‘Bez.pen vent, wat moet je met dat ding hier komen uitvoeren?’
‘Wel! ik zou immers den vloer wat komen repareeren, zooals was afgesproken.’
‘Wij wachten al een half uur op de bas om te beginnen.’
‘Hier ben ik al met mijn instrument, mijnheer de directeur.’