reedheid hebben gebracht. Het is een kwade dag voor me,’ besloot hij, ‘zoo lang ik koopman ben, heb ik zoo'n tegenvaller nog nooit gehad.’
Mevrouw Van Swaay en haar moeder barstten in jammerklachten en verwijten uit.
‘Al dat jammeren helpt niets,’ zei de practische koopman, ‘en 't is gelukkig geen doodwond. Maar nu moeten we op de eerste plaats onze gasten inlichten, want het geheim te houden heeft geen nut. Het is ook de eenige manier, waarop wij ons tegenover hen kunnen verontschuldigen. Dan moet ik ook van avond nog naar het bureau van politie, want de commissaris wenscht den brief te hebben, dien de oplichtster heeft achtergelaten. Ook de hotelhouder en de juwelier Verhoek zullen dan ontboden worden, maar of er nog iets van terecht komt, geloof ik niet.’
Ondertusschen hadden de genoodigden onder elkaar levendig de vraag besproken, wat er toch wel aan de hand mocht zijn. Ze begrepen wel, dat dit met de Indische in verband stond, maar al hun vermoedens en veronderstellingen brachten hun geen stap verder. Het lange wachten prikkelde natuurlijk hun nieuwsgierigheid, waaraan ten slotte de koopman door een getrouw relaas van wat hem wedervaren was, kwam voldoen. Spoedig hierop trokken ze af, na hun leedwezen betuigd te hebben, dat het prettige avondje, waarvan zij zich zooveel hadden voorgesteld, op voor den gastheer zoo onaangename wijze was verstoord.
Ondanks alle nasporingen der politie mocht het niet gelukken, het spoor der pseudo-Nonnie te vinden. Alleen kwam men te weten, dat de wissel op de firma Schröder te Berlijn reeds Woensdagmorgen - den dag van de soirée - op den bankier Von Hohen te Keulen was geëndosseerd. Een bejaard, deftig heer, die opgaf Van Gelder te heeten, had hem bij den Keulschen bankier gepresenteerd en deze had hem het bedrag van twintig duizend gulden uitgekeerd. Ook op dezen heer gelukte het de politie niet, de hand te leggen.
Mijnheer Van Swaay had intusschen een brief geschreven aan zijn neef George te Samarang, waarin hij hem een uitvoerig verslag gaf van het avontuur, waarvan hij de dupe was geworden, met bijvoeging van het schrijven van den pseudo-George en den epistel der pseudo-Nonnie.
In het antwoord van George werd de zaak gedeeltelijk opgehelderd. Hij was geruimen tijd bevriend geweest met een mijnheer Bonders te Samarang, die een dochter had van ongeveer denzelfden leeftijd als Nonnie. Deze heer Bonders was door speculaties doodarm geworden, en nu was het niet onwaarschijnlijk, dat hij, die met Georges familieomstandigheden goed op de hoogte was, den bewusten brief geschreven en zijn dochter voor Nonnie gespeeld had. Beiden waren dan ook sedert eenigen tijd spoorloos uit Samarang verdwenen. De bejaarde heer, die te Keulen den bewusten wissel endosseerde, was vermoedelijk de heer Bonders. Uit het signalement, dat George van juffrouw Bonders gaf, bleek den heer Van Swaay, dat zij inderdaad de behendige oplichtster was geweest, terwijl de Keulsche bankier in het signalement van den heer Bonders den bejaarden heer meende te herkennen.
Het tweede gedeelte van Georges brief bevatte een nog grooter verrassing. Nonnie Brandelaar - ditmaal de echte - had, na het lezen van het relaas, zin gekregen, kennis te maken met den heer Van Swaay en de zijnen. Hadden dezen tegen haar komst geen bezwaar, dan zou ze hen met genoegen komen opzoeken. Misschien, zoo gaf Georges brief tusschen de regels te lezen, was ze wel in staat, de door de pseudo-Nonnie aangerichte schade eenigermate te herstellen.
Daar niemand bezwaar had, kwam Nonnie inderdaad over. Ze bracht geen valsche steenen mee, maar - wat veel welkomer was - gaf den koopman dertig duizend gulden en stelde ook den juwelier Verhoek schadeloos. Ze leerde bovendien Antoine als een solied jongmensch kennen en werd zijn vrouw, tot onuitsprekelijke vreugde en voldoening van mevrouw Haspers, die ditmaal, door de ervaring wijzer geworden, van alle diplomatische en strategische kunstgrepen had afgezien.
Zooals de pseudo-Nonnie wel voorspeld had, geraakte zij niet in het vergeetboek, maar de gelukkige oplossing, die het avontuur had gevonden, was oorzaak, dat aan haar met minder bitterheid en onaangename gewaarwordingen werd gedacht, dan zij waarschijnlijk wel verwacht had. Mevrouw Haspers was haar integendeel zelfs dankbaar, want zonder haar komst zou Antoine de schitterende toekomst niet te gemoet gegaan zijn, die hem nu was weggelegd. Het geschenk van juffrouw Bonders, de camee, kon de oude dame met niet meer zorg en piëteit bewaren, wanneer de valsche steen een kostbare diamant van het zuiverste water was geweest.
Op zekeren avond, ruim twee jaar na het gedenkwaardige bezoek van juffrouw Bonders, zaten Antoine met zijn jong vrouwtje en zijn moeder bij den heer Van Swaay. Weer kwam het gesprek op de vermetele oplichterij, toen de koopman, die, als naar gewoonte, zijn krant zat te lezen, plotseling een lichten kreet van verwondering slaakte.
Onmiddellijk werd het gesprek gestaakt en keken allen den koopman vragend aan.
‘Wat is er, August?’ vroeg mevrouw Van Swaay.
‘De oplichters zijn gevat,’ antwoordde de koopman.
‘Wie? welke?’ klonk het in het rond.
‘Je naamgenoot,’ zei Van Swaay tegen Nonnie Brandelaar, de vrouw van Antoine.
‘De valsche Nonnie! Die listige dievegge! Heb je van mijn leven! waar is ze gevat?’ gonsde het in koor.
‘Luister, dan zal ik het je voorlezen:
“De politie te Weenen blijkt een uitstekende vangst gedaan te hebben, toen ze de hand legde op den zich noemenden Serrurier en zijn dochter, maar die bij nader onderzoek bleek te zijn zekere Bonders van Samarang (Nederl. Oost-Indië) een cosmopolitische Schwindler van het gevaarlijkste allooi, die bij de tallooze oplichterijen, waaraan hij zich sedert twee jaar heeft schuldig gemaakt, door zijn dochter op de sluwste wijze werd bijgestaan.
Beide oplichters werden gevat, op het oogenblik dat ze op een bal bij baron Von Eylau, waarop zij waren geïntroduceerd, een der ge noodigden een kostbare diamanten haarspeld ontfutselden. De politie had hen reeds geruimen tijd op het oog, maar bij nader onderzoek bleken zij nog gevaarlijker te zijn, dan ze eerst gemeend had.
Wel blijven zij hardnekkig ontkennen, maar toch is het de politie te Weenen reeds gelukt, een gedeelte van de door hen gepleegde oplichterijen op te sporen. Het lijdt geen twijfel, of zij zal spoedig den geheelen draad in handen hebben. Zij vermoedt, dat Bonders met zijn dochter uit Samarang naar Nederland vertrokken zijn en daar het eerst slachtoffers gemaakt hebben. Zoodra hieromtrent zekerheid verkregen is, zal de politie gemakkelijker haar onderzoek kunnen voortzetten en lijdt het geen twijfel, of dit zal met gunstigen uitslag bekroond worden.”
Die zekerheid zal ik verschaffen,’ zei de koopman, de krant toevouwende, nadat hij het bewuste berichtje had voorgelezen. ‘Ik ga onmiddellijk naar de politie, dan kan ze die te Weenen op de hoogte helpen.’
De achterblijvenden bespraken nog geruimen tijd het groote nieuws, totdat Van Swaay thuis kwam met de meedeeling, dat de commissaris onmiddellijk naar Weenen getelegrapheerd had.
Met behulp van deze gewichtige aanwijzing mocht de politie er spoedig in slagen, volledig licht te doen opgaan over de oplichterijen, door Bonders en zijn dochter sedert meer dan twee jaar met buitengewone stoutheid en sluwheid in verschillende groote steden van Europa gepleegd. Beiden werden dan ook tot een gevangenisstraf van tien jaar veroordeeld.
‘'t Is verdiend loon,’ merkte de koopman op, toen hij de uitspraak der rechtbank vernam.
‘En toch is het jammer van het meisje.’ zei mevrouw Van Swaay, ‘want ze was weergaasch aardig en bij de hand.’
‘Ik kan niet boos op haar zijn,’ besloot de waardige mevrouw Haspers, ‘want haar heb ik het te danken, dat Antoine Nollie Brandelaar tot vrouw heeft gekregen.’