Casimir Périer
De nieuwe president der Fransche republiek.
De algemeene verslagenheid, door den moord op president Carnot door heel Frankrijk verwekt, heeft gelukkig niet belet dat onmiddellijk, in de beste orde en met alle wettelijke formaliteiten, een opvolger werd benoemd, zoodat het raderwerk van den staat, dat een oogenblik geschokt scheen, weer spoedig zijn geregelden gang kon hervatten.
De persoon van den nieuwen president schijnt een waarborg te zijn, dat die regelmaat in het bestuur des lands ook voor het vervolg zooveel mogelijk zal worden verzekerd. De heer Casimir Périer toch wordt ons beschreven als een man, die meer dan zijn voorganger van de constitutioneele middelen gebruik zal weten te maken om in alle takken van beheer orde en tucht te handhaven. Van Carnot is het bekend, dat zijn hooggeroemde impassibiliteit soms ontaardde in een onverschilligheid, die Gods water over Gods akker liet loopen. Van den heer Périer moet iets dergelijks geheel niet te verwachten zijn. Veeleer ziet men in hem een man, die het gezag zal weten te doen eerbiedigen, niet alleen door te waken tegen wanordelijkheden op de straat, maar door orde te stellen op het heele bestuur des lands, van de hoogste tot de laagste ambtenaarskringen.
Rechtschapen en rond van karakter, zal hij, zoo vertrouwt men, niet dulden dat de anticlericale dweepzucht, die zich onder Carnot's bestuur zoo aanmatigend toonde, nog langer zoo driest den kop opsteekt. Integendeel zal hij er naar streven, dat de verdraagzaamheid in het godsdienstige geen ijdele vlag zij, die dient om een geheimen oorlog tegen de Kerk te bemantelen. Wel zal hij niet op eenmaal aangenomen wetten terugkomen; als republikein en bewonderaar van de moderne staatsinstellingen, acht hij die te behooren tot het wezen der republiek; maar overeenkomstig den wensch van de groote meerderheid der Franschen, zal hij die toepassen in een geest van welwillendheid, en niet met kleingeestige zoekerij. Om zich voor teleurstellingen te hoeden zullen optimisten intusschen weldoen met zich te herinneren dat Perier toch altijd een vrijdenker en vrijmetselaar blijft.
Bovenal verwacht men van hem krachtige pogingen tot onderdrukking der anarchie, die op het oogenblik alle regeeringen van Europa en de heele geordende maatschappij bedreigt. Hij beschouwt die taak als de voornaamste reden zijner verheffing tot het presidentschap, en heeft zich in die opvatting aangemoedigd gezien door de toejuichingen, die van alle zijden, uitgenomen die der socialisten, zijn verkiezing hebben begroet.
De algemeene ingenomenheid, waarmee het Fransche volk zijn nieuwen president heeft ontvangen, mag als een geruststellend verschijnsel aangemerkt worden. Men weet toch sinds lang wat voor man Périer was, en zijn verkiezing werd onmiddellijk, toen het congres moest bijeenkomen, als verzekerd beschouwd. Dat bewijst wel dat hij als de rechte man op de rechte plaats werd aangezien en men, na het onbeduidende presidentschap van Carnot, met vreugde aan de spits des lands een man zag optreden, die krachtiger het roer van den staat zou besturen. De toekomst zal moeten leeren of hij aan die verwachtingen beantwoordt.
De nieuwe president is nog een man in den bloei der jaren. Den 8en November 1847 te Parijs geboren, is hij nog niet voluit 47 jaar oud. Toch heeft hij reeds een schitterende loopbaan achter zich. Na te Parijs in de letteren te hebben gestudeerd, onderscheidde hij zich tijdens het beleg in 1871 zoo gunstig als kapitein der mobiele garden uit het departement der Aube, die toen naar de hoofdstad waren ontboden, dat hij het ridderkruis van het Legioen van Eer verwierf. Op jeugdigen leeftijd reeds nam hij aandeel in de politiek. Van 1871 tot 1874 was hij chef de cabinet aan het ministerie van Binnenlandsche Zaken, waar hij zijn vader verving, die later ook plaats voor hem maakte in den Algemeenen Raad van het departement Aube. Lid van de Kamer werd hij eerst in 1876 en ofschoon zijn familie trouw het oude koningschap aanhing, schaarde hij zich beslist aan de zijde der republikeinen. Dit belette hem evenwel niet, in 1883 zich met nadruk te verzetten tegen het wetsvoorstel, strekkende om de prinsen uit de vorstenhuizen, die vroeger over Frankrijk hadden geregeerd, over de grenzen te zetten. Hij nam bij wijze van protest zijn ontslag als afgevaardigde, doch keerde spoedig daarop weer in de Kamer terug, waar hij van 1885 tot 1893 de functie van vice-president bekleedde, tot hij in laatstgenoemd jaar met overgroote meerderheid tot voorzitter gekozen werd.
Den 3en December van hetzelfde jaar trad hij op als minister-president van het kabinet, dat den 22en Mei 11. zijn ontslag indiende naar aanleiding van de stemming der Kamer over de wet op de beroeps-syndicaten. Hij was den minister Dupuy als hoofd van het ministerie opgevolgd en ruilde nu weer met dezen als voorzitter der Kamer.
Thans heeft hij die functie verwisseld met die van president der republiek en heeft alzoo den hoogsten post in het land ingenomen. Moge zijn optreden aan de spits van den staat de groote verwachtingen niet beschamen, die zijn bekwaamheden en karakter van hem doen koesteren!