Zij van Spinnen. -
Kort geleden werd er verteld dat op een officieel bal in de hoofdstad van een der Zuid-Amerikaansche republiekjes de gastvrouw een japon droeg, die uit geweven spinnewebben vervaardigd was.
Dat klonk nogal onwaarschijnlijk, en toch is het bericht volstrekt niet ongelooflijk. Het zou de eerste maal niet zijn, dat het weefsel der spin aldus aan de menschelijke bekleeding werd dienstbaar gemaakt.
Reeds in het jaar 1709 zond de heer Bon, eerste president van de rekenkamer te Montpellier, aan de academie der wetenschappen handschoenen en kousen, die met deze nieuwe soort zij gebreid waren. Niemand minder dan de groote Réaumur werd toen belast met het uitbrengen van het verslag over de nieuwe vinding, welk verslag in tusschen niet erg gunstig luidde. Niet dat Réaumur de echtheid der door den heer Bon gezonden staaltjes betwistte. Maar hij rekende eenvoudig uit dat de sop de kool niet waard was. Er waren toch volgens hem niet minder dan 90 draden spinneweefsel noodig om een draad te krijgen, die even sterk is als een draad zij. Verder berekende hij dat er twee maal zooveel spinnen als zijwormen noodig zouden zijn om een zelfde hoeveelheid spinsel te krijgen. Hij voegde er intusschen bij, dat al bood de exploitatie van inlandsche spinnen aldus weinig vooruitzicht aan, men het toch met buitenlandsche soorten zou kunnen probeeren.
Die raad nu is gevolgd. In 1762 nam zekere geestelijke met name Raymond de Termeyer proeven in Brazilië. Hij wist het spinsel van levende spinnen te verzamelen door den draad op een leeren klosje te winden, naarmate hij door het dier werd afgescheiden. Hij moet een man van bewonderenswaardig taai geduld zijn geweest, want hij zette zijn proefnemingen niet minder dan 34 jaar voort, zonder evenwel tot een resultaat van eenig belang te komen; want ondanks al zijn zorgvuldigheid en volharding wist hij in die lange reeks van jaren niet meer dan 673 gram spinneweefsel bijeen te krijgen.
Dit heeft intusschen een groot Engelsch industrieel met name Stillbers niet afgeschrikt. Hij heeft zich opnieuw op het winnen van zij van tropische spinnensoorten toegelegd. De dieren worden in achtkantige hokjes gezet, waar men hun elken dag hun rantsoen geeft van insecten. In het vertrek waar zij bewaard worden, wordt een gestadige temperatuur onderhouden van 15 graden en laat men langzaam een vloeistof verdampen, uit chloroform, ether en alcohol samengesteld. Het schijnt namelijk dat de spinnen zich het best op haar gemak voelen, als zij een beetje bedwelmd zijn. Zij leggen verschillend gekleurde eitjes, die met spinsel zijn omringd. Die soort cocons geven elk een honderdtal meters van een uiterst dunnen en fijnen draad, die op dezelfde wijze als die der zijwormen wordt gesponnen. Men maakt er weefsels van, matgeel van kleur, die vooral door de heelmeesters als bloedstelpend worden gewaardeerd: men weet dat spinneweefsel deze eigenschap in hooge mate bezit. Daarom is reeds omstreeks 1830 een Parijsch industrieel op het denkbeeld gekomen, er pleisters van te maken, die een poosje in zwang bleven. Maar men begrijpt dat men er evengoed ook eigenaardige baltoiletten van kan vervaardigen. Als er maar niet te veel naar den prijs gevraagd wordt; want een kilo Stillbers' silk kost niet minder dan 70 of 80 pond sterling. In Amerika is men echter niet gewoon op zoo'n kleinigheid te zien, als het de voldoening geldt van de gril eener dame, die zich zoo iets extra's permitteeren kan.