De Matterhorn. -
Is het niet iedereen gegeven, in het mooie jaaigetij een tochtje naar Zwitserland te maken, de kunst stelt ons toch in staat, althans door welgeslaagde afbeeldingen, van de heerlijke natuurtafereel en te genieten, die het schilderachtige land in zoo kwistigen overvloed biedt. De schilderij van E.F. Compton, waarvan wij in dit nummer een reproductie geven, stelt ons een der vermaardste toppen van het betooverende bergland voor, namelijk den Matterhorn, den stoutsten rotskegel van de Penninische Alpen.
De Matterhorn, in het Fransch Mont-Cervin, in het Italiaansch Monte-Silvio geheeten, verheft zich, 4482 meter boven den zeespiegel, op de grens tusschen Piemont en het Zwitsersche kanton Wallis, ten westen van den Monte-Rosa en ten oosten van den Dent d'Hérens.
Het is, zooals onze afbeelding duidelijk te zien geeft, een alleenstaande, scherpkantige soort obelisk met eenigszins omgebogen spits en bijna loodrecht oprijzende wanden, zoodat er maar weinig sneeuw op kan blijven hangen. Het materiaal, waaruit die natuurlijke reuzenzuil is opgetrokken, wordt door de mineralogen als gneis betiteld. Die obelisk rijst meer dan 1000 meters boven de bergkam uit, die nagenoeg geheel met gletschers is overdekt.
Onnoodig te zeggen dat de bestijging van den Matterhorn geen karweitje is, dat men zoo maar eens op een zomerschen achtermiddag onderneemt. Eeuwen lang gold het eenvoudig een onmogelijkheid, er boven op te komen. Maar wat is er onmogelijk voor de waagbalzige zonen Albions, die niet rusten voor zij alle hoogten en diepten der aarde door eigen aanschouwing hebben geverifieerd? Den 14en Juli 1865 werd de Matterhorn voor het eerst beklommen door de heeren Hudson, Whymper, Hadow en lord Douglas, leden van de Londensche Alpenclub, in gezelschap van drie gidsen.
Het avontuur brak hun leelijk op. Bij het afdalen gleed Hadow uit en trok zijn gezellen mee; het touw, waarmee zij aan elkander verbonden waren, brak af, met het pevolg dat Hudson, Hadow en Douglas met den gids Croz in een afgrond stortten ter diepte van 1300 meters.
Toch schrikte het lot der ongelukkige toeristen hun navolgers niet af; integendeel scheen het hen veeleer tot naijver te prikkelen. Ten minste sedert dat geval is de bestijging, zoowel van Zermatt als van Breil uit, herhaaldelijk opnieuw beproefd. Zij moet dan ook niet meer zoo gevaarlijk zijn, sinds aan de oostzijde van den bergvoet, bij den Hörnli (3298 meter boven den zeespiegel) en aan de zuidelijke helling, aan de zoogenaamde Kravatte (4122 meters boven den zeespiegel) hutten zijn opgericht, waar de bergbeklimmers onderweg kunnen schuilen en rusten, terwijl verder de