niet veel noodig. We zijn in de wereld om elkaar te helpen, en ik ben blij als ik althans een kleinigheid kan doen. En laat me nu je pakje eens goed bekijken, beste jongen.’
Met deze van veel tact getuigende wending maakte de brave vrouw aan dat onderhoud een einde en bracht het gesprek op Willems communiekleeren, waarmee ze het ze het hart der moeder stal.
‘Een beste vrouw,’ zei Burgers, toen juffrouw Abels onder honderd dankbetuigingen vertrokken was.
‘Een lief mensch,’ beaamde zijn vrouw; ‘wie had zoo iets durven denken? Dat is nu al het tweede extraatje vandaag. Jan, wat is onze Lieve Heer toch goed voor ons.’
In den namiddag had in de kerk de prijsuitdeeling plaats. De stil gekoesterde hoop van Willem en zijn moeder ging in vervulling, hij kreeg den eersten prijs. Weer schreide ze tranen van vreugde, toen haar kind dien ging halen, de pastoor hem aan alle kinderen ten voorbeeld stelde en de ouders gelukkig prees, die zulk een kind het hunne mochten noemen. Maar gelukkig bovenal was ze, toen, na afloop der plechtigheid, de pastoor naar hen toekwam en ze in de kerk zelf feliciteerde. ‘Als de jongen zin heeft om te studeeren, neem ik het voor mijn rekening,’ zei hij. ‘'t Is vandaag te druk, maar in den loop van de week kom ik daar nog eens over praten.’
Haar Willem studeeren, voor pastoor misschien!.... In het geheim had ze daar wel eens aan gedacht, maar zulk een stoute hoop nooit aan iemand durven openbaren. En nu presenteerde de pastoor, de kosten daarvoor te betalen! Was het geen droom? zou ook dit geluk haar kind en haar te beurt vallen?
Haar man had er niets tegen en Willem was in dat vooruitzicht zoo blij en gelukkig, dat hij geen woorden kon vinden, om zijn vreugde uit te drukken.
‘Wat is deze dag heel anders geweest, dan ik gedacht had,’ zei juffrouw Burgers dien avond, toen de kleine kinderen naar bed waren en Willem nog wat mocht opblijven. ‘Ik had er gisterenavond een zwaar hoofd in, ik was bang, dat het voor ons en voor de kinderen een groote teleurstelling zou zijn, en nu is het een zoo gelukkige dag geweest....’
Op dit oogenblik ging de bel van den winkel over en stond juffrouw Burgers, toen ze ging kijken, tegenover een deftig gekleed heer.
‘Goeden avond, juffrouw, ben ik hier bij Burgers, als ik vragen mag?’
Op het bevestigend antwoord, vervolgde hij:
‘En is de bruidegom nog op? Ik kom wel wat laat, maar ik kon niet eer weg. Zoo, hij is dus nog op. Mag ik hem dan even feliciteeren?’
Juffrouw Burgers begreep er niets van. Hoe kende die deftige heer hen en waarom kwam hij Willem nog zoo laat feliciteeren? Zou er dien dag aan de verrassingen geen einde komen?
Intusschen liet zij den bezoeker in de kamer, waar haar man en Willem hem met niet minder verbazing aankeken.
‘Bruidegom, van harte gefeliciteerd met het groote geluk, dat je vandaag is te beurt gevallen, en ook met den eersten prijs, dien je behaald hebt. Je bent een baas, hoor,’ en meteen stopte hij hem een rijksdaalder in de hand.
Willem was zoo verbluft, dat hij geen woord kon zeggen.
‘U is veel te goed, mijnheer,’ zei juffrouw Burgers.
‘Kom, kom, moeder, het is een ferme jongen, en hij mag wel wat hebben. En nu zal ik je eens zeggen, waarom ik hier kom, en dan geloof ik, dat ik goed nieuws meebreng.’
Goed nieuws! Wat mocht dat zijn? In de uiterste spanning zagen Burgers en zijn vrouw hem aan. Te gelijker tijd kwam dezelfde gedachte bij hen op, doch, na de vele teleurstellingen, die ze al hadden ondervonden, durfden ze er bijna niet meer aan gelooven.
‘Ik ben de broer van mevrouw Van Royen en daar haar zoontje, dat vandaag ook zijn eerste H. Communie gedaan heeft, mijn petekind is, was ik overgekomen. Ik was van middag ook bij de prijsuitdeeling en hoorde dat de bruidegom hier den eersten prijs kreeg. De jongen maakte op mij den besten indruk en ik informeerde bij mijn zuster wie hij en zijn ouders waren. Daar vernam ik, dat u - tot Burgers gewend - vroeger ploegbaas is geweest en nu al maanden zonder werk...’
Burgers had den vreemdeling de woorden wel uit den mond willen kijken en ook zijn vrouw was haar ontroering ternauwernood meester.
‘Ik ben ook aannemer, en daar ik de beste informaties omtrent u heb verkregen, bied ik je een plaats van ploegbaas aan, daar de mijne voor veertien dagen is gestorven. Staat je mijn voorslag aan?’
Het was treffend om te zien, hoe de sterke man beefde als een riet en van aandoening geen woord kon uitbrengen.
‘Nu, ik begrijp,’ hernam de vreemdeling, ‘dat mijn onverwacht voorstel je wat aanpakt, vooral op een dag als vandaag...’
‘Ja, dat doet het inderdaad, mijnheer,’ zei Burgers nu, met trillende stem, ‘ik kan u niet zeggen, hoe dankbaar ik u ben. U redt daardoor een heel gezin.’
‘Nu, het doet mij genoegen, dat ik je daardoor een dienst bewijs. En verder een prettigen avond! Morgen kom ik nog eens terug om over de condities te praten; vandaag is het er geen dag voor. Dag bruidegom, je ziet dat je eerste prijs al dadelijk een goed gevolg heeft opgeleverd. Blijf altijd braaf oppassen en het zal je goed gaan. Bonsoir Burgers, om een uur of tien kom ik morgen nog eens aan. Goeden avond, juffrouw.’
Toen de vreemdeling vertrokken was, nam de gelukkige vader het hoofd van zijn kind, dat er nog nooit zoo lief had uitgezien, tusschen zijn breede, gespierde handen, kuste het en zei: ‘Dit geluk hebben we aan je eersten prijs te danken, Willem!’
Willem gaf, overgelukkig, zijn vader den kus terug en fluisterde: ‘Ik had den lieven Jesus van morgen ook zoo vurig gebeden; ik wist wel, dat Hij mijn gebed zou verhooren.’