De Nieuwe Belgische Illustratie. Jaargang 10
(1893-1894)– [tijdschrift] Nieuwe Belgische Illustratie, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermdEen Eerste H. Communie.
| |
[pagina 391]
| |
boordje goed staan, en die manchetten en de witte handschoenen. Het is maar een teer ventje, en dan kleedt dat veel beter.’ ‘Vrouw, je zal hem nog ijdel maken,’ zei Burgers vermanend. ‘Heere beware me, man,’ antwoordde zij, ‘maar hij zal er toch knap uitzien, en als hij dan bij mijnheer pastoor zijn prijs moet gaan halen. Hij denkt wel half en half, dat hij den eersten zal hebben...’ ‘Als het hem dan maar niet tegenvalt, want dat zou dan een teleurstelling zijn!’ ‘Neen, dat geloof ik niet; Willem zal den eersten wel hebben. Hij heeft nooit den catechismus gemankeerd en zijn lessen kent bij op zijn duimpje. Dat zal heerlijk zijn, als we hem morgen voor den eersten prijs hooren afroepen,’ vervolgde de opgetogen moeder, in dit blijde vooruitzicht alle onaangenaamheid vergetende. Op dit oogenblik kwamen een paar bakkersknechts met korven vol broodjes en gebak voorbij. De twee jongste kinderen van Burgers speelden voor de deur en de kleinste dreumes vroeg, kinderlijk naïef: ‘Breng je zoo aanstonds bij ons ook van dat lekkers? Onze Willem doet ook zijn eerste Communie.’ ‘Wel zeker!’ gaf een der knechts ruw ten antwoord, ‘maar vraag eerst of jullie 't ook betalen kunnen.’ Burgers en zijn vrouw keken elkaar aan: dat harde woord sneed hun door de ziel. ‘Roep de kinderen binnen,’ zei hij, een beetje barsch, boos op zich zelf, dat hij geen geld had om dat te betalen. Maar zij trad op hem toe, sloeg haar arm om zijn hals en kuste het verweerde gelaat. ‘'t Is niets, Jan, 't is zoo óók goed, de dag zal morgen voor ons tòch gelukkig zijn. En misschien komen er wel gauw betere tijden: onze Lieve Heer zal ons niet altijd in armoe laten.’ ‘Je bent een goede vrouw en een brave moeder,’ zei Burgers geroerd, ‘met jou en met onze kinderen kan ik nooit arm zijn.’ Dien avond moest Willem vroeg naar bed. Anders speelsch en luidruchtig, was hij nu zoo ingetogen, dat zelfs de jongere kinderen er den weerstuit van voelden en niet half zooveel leven maakten als gewoonlijk. Volgens het vrome gebruik vroeg hij vader en moeder vergeving voor al wat hij jegens hen mocht misdaan hebben, en daarna zijn vader zacht naar zich toetrekkend, fluisterde hij hem toe: ‘Vader, ik zal morgen den lieven Jesus bidden, dat Hij u spoedig aan werk helpt. Nu Hij zich zelf aan mij geeft, zal Hij mij dàt ook niet weigeren!’ Weer blonk er een traan in het mannelijk oog van den vader. | |
II.De heele kerk had een feestelijk aanzien. Het gele waslicht der vele kaarsen, de festoenen van groen en bloemen, om de pilasters geslingerd, de statige tonen van het orgel, maar vooral de stille ingetogenheid en vrome eerbied der kinderen, die heden voor het eerst hun Schepper in hun rein hart zouden ontvangen, dit alles maakte op de geloovigen een onbeschrijflijken indruk. Voor één oogenblik althans had ook de armste alle aardsche zorgen en beslommeringen ter zij gezet, om alléén te denken aan het onvergelijkelijke, zelfs door de Engelen benijde geluk, dat zoo aanstonds zijn kind ten deel zou vallen en het rijker zou maken dan een koning. Bij deze gelegenheid ook viel alle verschil in rang en stand weg: er waren geen armen en rijken meer, maar enkel uitverkorenen Gods, wien het hoogste geluk in dezelfde mate zou worden toegemeten. Hoe verheugd en tevens hoe aangedaan waren Burgers en zijn vrouw, toen ze hun Willem met stichtende godsvrucht tot de Tafel des Heeren zagen naderen, en hoe dankbaar, bij al hun armoede, dat dit kind een zoo innig besef toonde te hebben van het verheven gunstbewijs, waarvan hij het voorwerp was. Vrijelijk liet de moeder haar tranen den loop, en Burgers zelf voelde zijn oogen vochtig worden. En welk een blijdschap, toen de H. Mis ten einde was en zij met hun Willem huiswaarts keerden. De moederlijke liefde en trots had den avond te voren niet te veel gezegd: het pakje stond hem bijzonder lief en fluisterend werd er gezegd, dat hij de knapste bruidegom van allen was. Al hoorde juffrouw Burgers die woorden niet, toch vermoedde zij ze, en was er fier op. Daar was ook reden toe. Maar het meest beviel zijn inne[men]d gezicht, zoo frisch en blank en stralend van bovenaardsche vreugde. Een oogenblik dacht zijn moeder er onder weg aan, dat ze bij hun thuiskomst niets extra's op tafel zouden vinden, zooals ze zoo graag gezien had, en haar vreugde werd er door getemperd. Maar ook slechts één oogenblik, want als ze bedacht, hoe gelukkig hun kind en zij waren, begreep ze, dat al het overige daarbij in het niet verzonk. Een mensch blijft toch altijd maar een mensch, verontschuldigde zij bij zich zelf die opwelling van zwakheid. Aan de voordeur werd Willem reeds door de andere kinderen geluk gewenscht, terwijl de twee kleinste gekleurde snippers papier uit een mooi korfje strooiden. Het oudste meisje, een kind van vijftien jaar, glimlachte en knipoogde geheimzinnig tegen haar moeder. ‘Is er wat, Mina?’ vroeg deze in blijde verwachting, ze wist toen zelf eigenlijk niet waarom. ‘Kom u er maar in, moeder, en vader en Willem ook,’ zei het kind, de kamerdeur openend. Op tafel was de koffie klaar gezet, en in het midden daarvan stond op een schaal een mooie tulband en daarnaast lag een heerlijk sucadebrood, die een aangenamen geur door het vertrek verspreidden. Juffrouw Burgers keek haar man vragend aan. Zou hij dan toch nog... Deze begreep onmiddellijk dien vragenden blik. ‘Neen, vrouw, dat heb ik niet gedaan. Ik weet er evenmin iets van als jij.’ ‘Juffrouw Abels heeft het onder de Mis gebracht. Een kleinigheidje voor den bruidegom, zei ze, en straks komt ze hem zelf feliciteeren.’ ‘Juffrouw Abels! en het goede mensch heeft zelf moeite om rond te komen! Dat had ik niet gedacht, Jan.’ ‘'t Is een goede ziel,’ beaamde Burgers, ‘en nu heb je toch je zin, vrouwtje,’ vervolgde hij, ‘nu is er wat extra's op tafel.’ Het sucadebrood werd aangesneden, maar de tulband bewaard, totdat de goede juffrouw Abels zou komen. Deze was de naaste buur van Burgers en moest van een heel klein pensioentje bestaan, waar ze met naaien en breien nog een kleinigheid bij verdiende. Veel was dit niet, want ze was te oud en te zwak, om nog hard te kunnen werken. Zij ook had den avond te voren het ruwe gezegde van den bakkersknecht gehoord, en daarop besloten voor wat ‘lekkers’ te zorgen. Reeds had ze iets voor den bruidegom ter zij gelegd, maar dit moest er nu ook nog af, al keerde ze anders niet een dubbeltje, maar een cent tweemaal om, eer ze hem uitgaf. De kinderen smulden van het heerlijke sucadebrood, en juffrouw Burgers was gelukkig, dat er nu wat extra's op tafel was, zoo goed als bij andere menschen. Willem was te gelukkig om veel te eten, maar hij had er schik in, zijn broertjes en zusjes met zooveel smaak te zien peuzelen. (Slot volgt.) |
|