Reeds het stof der steden, dat wij moeten inademen, bevat een menigte schadelijke bestanddeelen; nog meer het stof in onze woningen, dat zich bij helder weer in den vorm van zoogenaamde zonnestofjes laat waarnemen. Tegen dit ongemak is bijna niets te doen, vooral niet wanneer de kamers met allerlei voorwerpen worden opgevuld, waar het stof in kan kruipen. Het stof-afnemen jaagt het de kamer in, maar verdrijft het niet. Worden de kamers, zooals veel gebruikelijk is, daarenboven duister gemaakt met donkere tapijten, behangsels en donkere gordijnen, dan heeft men alles gedaan om ze zoo ongezond mogelijk te maken. Want het licht, vooral het zonlicht is de grootste vijand der onreinheid en doodt het zekerst de gevaarlijke ziektekiemen. Hieruit ziet men vanzelf hoe ongezond het is, te wonen in enge straten of kelderwoningen met opeengedrongen bevolking. De longtering, waaraan, volgens prof. Büchner een vijfde van het menschdom bezwijkt, wordt volgens denzelfde meestal veroorzaakt door het inademen van schadelijke stoffen.
Niet minder dan de lucht wordt het water verontreinigd. Slecht water kan de gevaarlijkste ziekten doen ontstaan; men denke slechts aan de cholera te Hamburg, veroorzaakt door het Elbe-water. Gebrek aan water is even nadeelig, daar dit element de voornaamste rol speelt in den reinigingsdienst.
't Is een feit van beteekenis, dat in steden, waar voor goed water gezorgd wordt, waar een uitgebreid stelsel van rioleering bestaat en de straten goed worden gereinigd, de gezondheidstoestand aanhoudend verbetert. In Berlijn is van 1876-1885 het sterftecijfer gedaald van 29 tot 24 inwoners op de duizend. In Londen sterven er tegenwoordig jaarlijks 18 menschen tegen 42 ten tijde van koningin Elisabeth, zoodat laatstgenoemde stad, niettegenstaande haar groote bevolking, een der gezondste steden is. Maar al die maatregelen helpen weinig als men zelf niet zindelijk is.
't Is vreemd, dat onze eeuw, die de middeleeuwen en de oudheid zoover vóor is, op dit punt achteruit is gegaan. Men denke slechts aan de groote badinrichtingen van Nero. Diocletianus e.a. en vergelijke daarmede de inrichtingen van onzen tijd. Ten tijde van keizer Constantius waren er te Rome alleen 856 volksbaden en 15 thermen (warme baden), meestal van zeer grooten omvang. - Ook de Germanen maakten, volgens Tacitus, veel gebruik van baden; zij hadden niet de gemakkelijke inrichtingen der Romeinen maar benuttigden hunne beken en rivieren.
Over het nut van baden tot reiniging der huid behoeft niets meer te worden gezegd is van alle zijden wordt er tegenwoordig op aangedrongen. En zeer logisch is de vraag van pastoor Kneipp van Wörishofen, waarom men, als men 's zomers zijn gelaat en handen verfrischt, diezelfde weldaad niet aan zijn geheel lichaam zou bewijzen.
het nieuwe universiteitsgebouw te utrecht.
Op het punt van zindelijkheid is nog van zeer veel gewicht het verzorgen van den mond, waardoor zoovele schadelijke bestanddeelen der lucht worden binnengevoerd. De microscoop heeft niet minder dan 22 verschillende organismen in de mondholte ontdekt, waarvan sommige vergiftig zijn, daar, zooals bekend is, bij beetwonden het speeksel van een gezonden mensch somtijds doodelijk werkt. Die giftigheid is vooral te vreezen als holle of zieke tanden resten van spijzen en mondsappen in zich opnemen die daar tot bederf overgaan. Het eenig middel hiertegen is het dikwijls en zorgvuldig spoelen van den mond. Ook voor hem, die gezonde tanden heeft, blijft deze regel gelden: vooral na het eten moet men den mond spoelen, daar de resten van spijzen in den mond dikwijls tandziekten veroorzaken.
Om het opnemen van schadelijke stoffen in de mondholte zooveel mogelijk te beletten, is er geen beter middel dan adem te halen door den neus, daar deze door zijn slijmhuid er op is ingericht de schadelijke stoffen tegen te honden; vandaar het Engelsche spreekwoord: mondje dicht en ge redt uw leven.
De ziekten zijn een der grootste plagen der menschheid; maar als de mensch van den eenen kant reden heeft tot klagen, moet hij van den anderen kant zichzelf dikwijls beschuldigen, dat hij niet het noodige heeft gedaan om zich voor ziekte te vrijwaren. Vandaar zegt de Fransche geleerde Flourens - hoewel niet zonder overdrijving -: ‘de mensch sterft niet, hij vermoordt zich.’ Ondanks het vele, dat reeds gedaan is om de openbare gezondheid te bevorderen, blijft er nog veel te doen over. Als de menschen eenmaal overtuigd zijn, dat het beter en gemakkelijker is, ziekten te voorkomen dan te genezen, en die waarheid in toepassing brengen, dan eerst zullen de genomen maatregelen een gunstig resultaat opleveren.