soms op na houden. Wim was dien dag al eens gewasschen, gekamd en aangekleed en nu alweer die behandeling te ondergaan, daar bedankte hij voor; hij verdween dus met groote voorzichtigheid en nog grooter vlugheid. De achtergebleven groote mogendheden hielden krijgsraad en besloten, dat het inderdaad noodig was, Wimpie eerst te wasschen en te kammen. Tante werd uitgezonden oin den vluchteling te achterhalen. Met diplomatischen tact kweet ze zich van dien last, want het was geen gemakkelijk werk, Wimpie uit de kinderkamer te lokken, waar hij zich verschanst had.
Papa zou eenvoudig gezegd hebben: ‘Wim, je moet gewasschen worden,’ en dan hielp geen tegenstribbelen. Maar tante vond het veiliger te onderhandelen en beloofde hem eerst een spoortrein, die vanzelf liep, vervolgens een wagentje met twee echte, levende ezels. Twee levende ezels, dat was de moeite waard.
Wimpie kwam uit zijn verschansing en toonde zich niet ongenegen om te onderhandelen. Maar hij moest eerst de ezels hebben, dan zou hij zich laten wasschen. Dat ging natuurlijk niet. Eindelijk matigde hij in zooverre zijn eisch dat de ezels althans zouden gehaald worden; dan zou hij verder zien.
Plotseling echter bemerkte Wimpie, dat zijn positie er niet beter op was geworden. Onder het drukke praten had tante Christien, zonder dat hij het bemerkte, hem weer de kamer binnengetroond, waar de groote mogendheden vergaderden. Wimpie zag het gevaarlijke van zijn toestand in en sloeg opnieuw op de vlucht; maar een donderend ‘hierblijven’ van papa bracht hem tot staan.
Nu kwam er een kritiek oogenblik. Wimpie trok een scheef mondje, de eerste overgang tot een urenlange huilpartij.
Het oogenblik was werkelijk kritiek. ‘Als de vlegel begint te janken’, dacht mijnheer Kroosveld, ‘lan er onmogelijk een portret van hem gemaakt worden. Mijn vrouw zou feestelijk bedanken voor een schreeuwerig gezicht met opgezwollen oogen.’ Hij nam dus een kort besluit en riep:
‘Wimpie hoeft niet gewasschen te worden, ik wil het niet hebben.’
Oogenblikkelijk was het weer zonneschijn en Wimpie moest toch bekennen, dat hij een goeden papa had. Mijnheer Kroosveld verklaarde verder, dat een portret alleen dan gelukt, als men zich laat photographeeren, zooals men is in 't gewone leven. Wimpie was het liefst zooals hij gewoonlijk in huis rondliep en het was jammer hem stijf aan te kleeden sn op te dirken. - Had de man gelijk of ongelijk?
wimpie's eerste portret. -
Wimpie stond op het punt in een hartverscheurend geschrei los te breken.
De dames meenden het laatste en zouden eerst Wimpies beste plunje nog bijeengezocht hebben, als de korte tijd niet tot spoed had genoopt. Men besloot dus Wimpie te laten zooals hij was en er werd opgebroken. Wimpie. uitgelaten blij, dat hij niet gewasschen hoefde te worden, zag er in zijn blauw overjasje en met zijn groote blauwe muts wezenlijk alleraardigst uit. Tante Christien en grootmama namen Wimpie in 't midden en mijnheer Kroosveld wandelde met grootpa vooruit. In de drukte van het gesprek bemerkten beide heeren niet, dat het ander gedeelte der karavaan een weinig achterbleef. Zij zagen om naar Wimpie, die vroolijk nu eens naar voren liep en dan weer achterbleef, om weer zoo snel hij kon naar grootma en tante te loopen en zich een eind weegs te laten voorttrekken.
‘De jongen moest zoo wild niet zijn,’ meende papa, nog een beetje korzelig over het eerste oponthoud.
‘Laat hem maar spelen,’ zei grootpa, die in de rotsvaste overtuiging leefde dat er op de gansche wereld geen kind was, zoo goed en aardig als ons Wimpie.
Het gezelschap kuierde verder. Maar toen Wimpie de uitlokkende winkelkast van een suikerbakker voorbij moest, bleef hij stokstijf staan in stille bewondering voor de heerlijke Paascheieren en suikeren konijntjes. De pogingen om hem mee te krijgen, beschouwde hij als vijandelijke aanvallen, die hem zoo grimmig maakten, dat hij grootma op de hand sloeg. Stijf bleef Wimpie staan en staarde vergenoegd naar al die heerlijkheid. Op bewondering volgde spoedig begeerte; hij zei nog wel niets, maar wees met zijn vingertje naar een bijzonder groot konijn. Grootpa en de beide dames waren zeer bezorgd, hoe Gerard de zaak zou opnemen. Als hij er niet bij was, wisten zij wel wat ze doen zouden. Een kind is een kind; men kan een kind toch niet alles verbieden en alles weigeren; en waarom mocht Wimpie geen konijntje hebben?
Mijnheer Kroosveld was met zichzelf in tweestrijd. Lang duurde het niet; hij nam zijn zoontje bij de hand, ging den winkel binnen en kocht 'het verlangde konijn. Het ding kostte maar f 2.50; die suikerbakkers zijn zoo spotgoedkoop met dergelijke fraaiigheden!
Papa had dat offer gebracht, omdat Wimpie voor alles een vriendelijk gezicht moest zetten als hij bij den photograaf kwam, maar hij nam het vaste voornemen nooit meer mee te gaan, als de jongen nog ooit zijn portret zou laten maken.
Stralend van vreugde ging Wimpie met zijn konijntje onder den arm verder. Het was mooi weer en de regen van den vorigen dag was bijna geheel opgedroogd. Hier en daar lag nog een klein plasje en toch moest de kleine Kroosveld het ongeluk hebben in een van die plassen te vallen. Ook dat nog! Papa was woedend en Wimpie stond op het punt in een hartverscheurend geschrei los te breken. Dit laatste zou alles bederven. Mijnheer Kroosveld zette met veel zelfbeheersching een vriendelijk gezicht en beweerde dat het niets beteekende; hij zou het mooie konijn wel afvegen, dat er, gelukkig, nogal goed was afgekomen. Grootpa, grootma en tante wisten hem insgelijks over zijn ongeval te troosten; de dames maakten, zoo goed en zoo kwaad het ging, zijn jasje schoon, en Wimpie toonde zich erkentelijk door niet te huilen.
Zonder verdere ongelukken kwam het gezelschap eindelijk bij den photograaf.
Daar liet zich de zaak nogal goed aanzien.
‘Is Wimpie zoet?’ vroeg mijnheer Kroosveld, met een vriendelijkheid, die niet geheel oprecht was.
‘Ja, heel zoet,’ verzekerde Wimpie, met een gezicht, dat allen twijfel uitsloot.
‘Nu, vooruit dan maar, mijnheer Wilmers,’ zei Kroosveld tegen den photograaf.
Deze is heel onbezorgd; hij heeft al zooveel kinderen gephotographeerd en die portretten zijn altijd uitstekend gelukt.
Wimpie wordt op een grooten stoel gezet, waar hij stil moet blijven zitten en de photograaf verdwijnt om zijn benoodigdheden te halen. Wimpie zit met voorbeeldig geduld te kijken; maar zoodra de photograaf weer binnen komt is hij van meening, dat hij al genoeg gephotographeerd is.
Algemeen protest; maar Wimpie stoort er zich niet aan en wil de straat op.
Met de scherpzinnigste redeneeringen zoekt men hem van alle kanten te overtuigen, dat een wezenlijk brave jongen nog niet aan heengaan mag denken, maar zich eerst heel netjes en stil moet laten photographeeren. Goed. Wimpie laat zich nog eens op den grooten stoel zetten en de slimme photograaf begint zijn kunstgrepen. Hij kraait als een haan en miauwt als een kat; dan houdt hij, terwijl hij met zijn hoofd onder den zwarten doek zit en met zijn rechterhand aan de schroeven draait om het beeld te ‘stellen,’ met zijn linkerhand een hansworst of Jan Klaassen in de hoogte. De photograaf wordt er warm van; maar het doel wordt bereikt: Wimpie zit stil.
Het gewichtig oogenblik komt en om Wimpie in goed humeur te houden, verzint de photograaf een ander spelletje. Hij heeft nog onder den doek te werken en roept dan: Koekoek! om telkens plotseling met het hoofd er onder uit te komen. Wimpie heeft er ijselijk veel plezier in en klapt vroolijk in de handjes als het vuurrood gelaat van den photograaf, wien de zweetdruppels op het voorhoofd staan, van onder den doek te voorschijn komt.
't Was voor den photograaf beter geweest als hij dit spelletje niet verzonnen had, want Wimpie vond het niet alleen zoo vermakelijk, dat het tot vervelens toe herhaald moest worden, maar hij verlangde ten slotte ook de rollen om te keeren. De photograaf moest op den stoel gaan zitten en hij zou onder den doek kruipen. Er was niets aan te doen. Papa kreeg veel lust om hem kort en goed te beduiden, dat zulke domme streken niet te pas kwamen; maar hij bezon zich: als zijn zoontje begon te huilen, was er van photographeeren geen sprake meer.
Er werd een rolstoeltje bijgeschoven en Wimpie mocht onder den doek door het glas kijken. Papa zelf zou de wacht houden en oppassen dat hij stil bleef zitten. Een oogenblik, doch ook maar een enkel oogenblik ging alles goed en in het volgend moment lagen de rolstoel, de zwarte doek, het apparaat en Wimpie door elkander verward op den grond. De kleine nam de zaak van haar vroolijkste zijde op en vermaakte zich met over den grond te rollen, dat hij nog veel plezieriger scheen te vinden dan het koekoek-spelletje.
De photograaf bezag de schade. 't Was niet de moeite waard; er was niets gebroken dan een poot van het statief, het objectief en de plaat: voor 12 gulden kon alles hersteld worden. Mijnheer Kroosveld kreeg veel ambitie om den jongen een pak slaag te geven, doch