De Nieuwe Belgische Illustratie. Jaargang 10
(1893-1894)– [tijdschrift] Nieuwe Belgische Illustratie, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermdEen R.K. godsdienstoefening in de binnenlanden van Java
| |
[pagina 303]
| |
en wimpel was afgewezen, voegde hij mij toe: ‘On rouille tant soit peu à bord d'un navire.’ ‘Men wordt aan boord een beetje suf.’ Dit ‘on rouille tant soit peu’ schoot mij te binnen, maar toegepast op Java's binnenland. Vóór de communie uitgedeeld werd, hield onze geachte priester een preek. Wie pastoor Schets gehoord had in zijn lijdensmeditaties, toen hij nog te Batavia geplaatst was, ondervond welk een indruk zijn rethorische gave maakt, gesterkt door zijn innig vroom gemoed. Van daar ook de spanning, waarmede zijn woorden in Tjikaso's landhuis werden opgevangen. Op uitnoodiging van den aartsbisschop van Syrace, was het onderwerp bij deze gelegenheid het Pausdom. Vooral door het geschiedkundig gedeelte van zijne toespraak werd het meerendeel der vergaderden zeer getroffen. Toen de plechtigheid was afgeloopen, verspreidden wij ons weder in den tuin, om te wachten tot de priester zich van zijn misgewaad ontdaan, zijn dankzegging verricht en de kerkelijke benoodigdheden geborgen zou hebben. De geestelijken, die op reis gaan, voeren altijd een koffertje met zich, waarin alle benoodigdheden tot het opdragen der H. Mis zoo beknopt mogelijk bijeengebracht zijn. Dergelijke miskoffertjes zijn onder meer door den H. Vader indertijd hier aan de missie geschonken. Zij maakten deel uit van de cadeau's aan Z.H. vereerd bij gelegenheid van diens jubilé in 1887. Men weet dat Paus Leo XIII, na afloop der tentoonstelling van geschenken, die alstoen plaats had, alle katholieke missiën bedacht en haar mededeelde van zijn overvloed. Eindelijk was ook de pastoor klaar en vereenigden zich allen in de pendoppo aan den disch, door de gulle gastvrouw aangericht.
de stichtingen van don bosco. - Don Belloni te midden zijner weezen.
Nog een uur later en alles was op het landhuis weer in gewonen doen. De gasten waren vertrokken, de pastoor in een karretje op weg om in het gebergte aan het kind van een opzichter het H. Doopsel toe te dienen, en schrijver dezes op de terugreis naar de hoofdplaats, dwars door de theetuinen heen, die nu verlevendigd werden door scharen van bontkleurig gekleede theepluksters. Het was de eerste godsdienstoefening, die ik onder dergelijke omstandigheden bijwoonde en die mij onwillekeurig den Compagniestijd voor den geest bracht, toen hier in Indië het opdragen der H. Mis bij plakkaat van Regeeringswege verboden was en de weinige Roomschen gelukkig waren, wanneer zij ‘en familie’ hun kerkelijke plichten, door toevallige aanwezigheid van een vermomden priester, zij het dan ook ter sluiks, konden waarnemen. Want de Edelmogende Heeren der Regeering speelden daar niet mede: ‘In 't byzonder plag ‘men ook hier te yveren tegen de Roomsch-gezinden, wier Leeraars en Belyders meermalen om het heimelyk oefenen hunner plechtigheden ter Stede zijn uitgezet.’ Aldus in een werk dat over Batavia handelt en in 1799 uitgegeven werd. Gode zij dank! die tijden zijn voorbij en door betere vervangen, zoodat wij te Tjikaso niet de deuren behoefden te sluiten om te verhoeden, dat wij op ‘Paepsche stoutigheden’ betrapt zouden worden. Het is bekend hoe waardeerend niet-katholieken thans over den ijver onzer pastoors in Indië spreken; laat mij hier tot besluit een enkel getuigenis mogen aanhalen. Het is ontleend aan het bekende werkje van den oudingenieur R.A. van Sandick, Leed en Lief uit Bantam, die op de bladzijden, welke de aangehaalde woorden voorafgaan, o.a. mededeelde van welke gering allooi de gecommitteerden waren, die in 1880 de veepest in Bantam moesten helpen beteugelen: ‘Eenzaam waren de dagen, bij de opneming, in de wildernissen van Zuid-Lebak doorgebracht. Van tijd tot tijd een bezoek van een gecommitteerde van de veepest, wiens dorst slechts door veel jenever te stillen was. ‘Maar neen! Er dient hier de naam genoemd te worden van eene orde van mannen, wier denkbeeld van plicht zoo hoog is, dat ik hoewel hun geloof niet deelende, hun oprechte bewondering toedraag. In die onherbergzame | |
[pagina 304]
| |
oorden ging van tijd tot tijd een katholiek priester rond, om den troost van zijn godsdienst te brengen aan zieken, om kinderen te doopen. Ik kan niet zonder aandoening denken aan den onderpastoor van Batavia, M.J.D. Claessens, die, in den Westmoesson van 1880 op 1881, de afgelegenst een ontoegankelijkste streken van Lebak en Tjaringin bereisde. Hij bezocht onder anderen in December 1880 al de gecommitteerden vin de veepest, die in het Tjibalijoengsche, in het binnenland van Tjaringin, ter paggerbewaking, woonden. Niets ter wereld kon dezen priester verhinderen te doen, wat hij zijn plicht oordeelde. Zoo vernam hij eens, dat er in Lebak, in het Malimpingsche, een kind geboren was, ten huize van een katholiek gecommitteerde. 't Was toen in 't hartje van den Westmoesson. Het stortregende, toen hij vertrok, in zijn geestelijk gewaad, dat alles behalve practisch scheen voor zulk een tocht, maar dat hij niet wilde afleggen.
kruisdragende christus, naar de schilderij van daniel crespi.
de stichtingen van don bosco. - Gezicht op Nazareth.
De weg was lang en geaccidenteerd, als 't eigenlijk geen bittere ironie is van een weg te spreken in dien tijd van het jaar. 't Werd een storm. Geen huis onder weg Den nacht bracht hij door onder een brug. Hoe hij er gekomen is, weet ik niet, maar hij is er in geslaagd de standplaats van den gecommitteerde tebereiken en het kind te doopen. En dan verbazen protestanten zich nog, dat de katholieke kerk populair is in Indie, en veld wint!’
Batavia, 25 Dec. 1893. | |
[pagina 305]
| |
christus sterft aan het kruis.
XIIe statie van den Kruisweg in de kerk te Beek bij Nijmegen, geschilderd door Ant. van Welie. |
|