oogenblik voor, waarop de Zaligmaker aan zijn leerlingen heeft bekend gemaakt, dat één onder hen Hem verraden zal en allen zich vol schrik en afgrijzen de vraag stellen, wie onder hen toch wel die rampzalige kan zijn. ‘Ben ik het Heer?’ klinkt het van alle kanten en Petrus wendt zich tot den bevoorrechten leerling Johannes, opdat hij in stilte den Meester ondervrage. Ook Judas, de verrader, houdt zich nog onwetend en belangstellend. Hij zal zich niet ontzien, vriendschappelijk de hand in denzelfden schotel te doopen met Hem, dien hij straks aan de beulen zal overleveren.
De voorstelling van het H. Avondmaal wordt door allen, die het Passiespel van Oberammergau hebben gezien, eenparig als het treffendste en stichtelijkste tafereel van het heele drama geroemd. Onze plaat, naar een photographie vervaardigd, geeft den lezer het verheven schouwspel weer, zooals het door de vrome, eenvoudige Tiroler landlieden werd vertoond, en hij kan zich daaruit een denkbeeld maken van den heiligen ernst, de diep godsdienstige overtuiging en het innig, warm gevoel, waarmee de vertooners zich van hun taak kwijten. Zij beschouwen die niet als een spel, maar als een heilige handeling, waarop zij zich door het aanhooren der H. Mis en het naderen tot de H. Tafel voorbereiden. Dat verklaart den machtigen indruk, door de ongekunstelde, ingetogen houding en taal dier nederige landlieden gemaakt op de duizenden en duizenden toeschouwers, waaronder de hoogst ontwikkelden en verlichten even geroerd waren als het eenvoudigste moedertje.
Uit de zaal van het Avondmaal richtte de Zaligmaker zich met zijn leerlingen naar den hof van Olijven om er te bidden. Onze tweede gravure, naar de schilderij van den Duitschen kunstenaar H. Hofmann, stelt Hem voor op het oogenblik, dat Hij zich, van de apostelen gescheiden en alleen verder in den hof doorgedrongen, met gevouwen handen ter aarde werpt, als verplet onder het wicht van de heele zondenschuld der menschheid, die Hij, als schuldeloos zoenoffer, op zich genomen heeft.
Terwijl zijn gezellen, door den slaap overmand, als onverschillig zijn neergezonken, heft Hij, bedroefd tot den dood, het gefolterde hoofd tot zijn Hemelschen Vader op en bidt: ‘Vader, zoo het mogelijk is, laat dan dezen kelk van Mij gaan,’ maar in kinderlijke onderwerping laat Hij er aanstonds op volgen: ‘doch niet Mijn, maar Uw wil geschiede.’
En de Hemelsche Vader heeft den angstkreet van zijn beminden Zoon gehoord: zie, de hemel opent zich en een zacht, vertroostend licht bestraalt de neergebogen gestalte. Een Engel daalt neer om Hem te verkwikken en te sterken tegen den vreeselijken strijd.
Treffend heeft de schilder ons dat zielroerend oogenblik gemaald.
Op onze derde plaat ontmoeten wij den Verlosser weer, ditmaal beladen met het kruis, dat Hij ter liefde van ons gewillig op de schouderen genomen heeft. De schilderij is van den Italiaanschen meester Daniël Crespi en grijpt den beschouwer, door de edele lijdende uitdrukking, diep in de ziel. De goddelijke trekken zijn reeds pijnlijk verwrongen door de folteringen der doornenkroon, door al de kwellingen, in den schrikkelijken, slapeloozen nacht onder den spot en hoon en de ruwe mishandelingen der beulen uitgestaan. De oogen zinken al diep weg in hun kassen; de wenkbrauwen trekken zich smartelijk samen en rimpelen het hooge, effen voorhoofd, druipend van bloed. Maar dat alles kan van het gelaat des goddelijken Lijders niet wegnemen den glans van hemelsche goedheid, de kalmte der gelaten berusting, den zachten gloed der opofferende liefde, innig brandend in de half geloken oogen.
Weer een volgend tafereel vertoont ons den Christus, stervend aan het kruis. Het is de XIIe statie van den kruisweg in de kerk te Beek bij Nijmegen, geschilderd door onzen begaafden jeugdigen kunstenaar Ant. van Welie, die, naar wij vernemen, thans bezig is ook de kerk van Pijnakker bij Delft met een dergelijken kruisweg te verrijken.
De statie, die wij hier onder de oogen hebben, komt ons uitstekend geslaagd voor. De groepeering der figuren is natuurlijk en ongedwongen, de houdingen zijn edel en waardig, de drapeering is fraai zonder gezochtheid, de kleurschakeering harmonieus, het geheel treffend door de algemeene stemming zoowel als door de uitdrukking der afzonderlijke figuren. Het doet door het levendige der voorstelling en de traditioneele opvatting denken aan een tafereel uit het Passiespel van Oberammergau.
De uitdrukking van den stervenden Christus vooral is diep treffend en de smart der bedroefde Moeder, leunend op den arm van Johannes, met fijn gevoel weergegeven. Ook de Magdalena, schreiend aan den voet des kruises neergebogen, de geknielde vrouwenfiguur links en de hooge gestalte van Nicodemus, als verslagen van rouw en ontzetting het schrikkelijk tooneel aanstarende, drukken wèl de gevoelens uit, die de toeschouwers van den kruisdood op Calvarië moeten hebben bezield.
Wij meenen de kerk van Beek te mogen gelukwenschen met zulk een kruisweg en gelooven dat menige aanzienlijker gemeente haar dien benijden kan.
Ons laatste tafereel eindelijk is de Graflegging, naar de schilderij van Jalabert, denzelfden Franschen meester, die ons in den vorigen jaargang zulk een schilderachtige en treffende voorstelling gaf van Christus en zijn leerlingen in den hof van Olijven. Hier herkennen wij hetzelfde fijne, gedistingeerde penseel in de edele vormen van het afgenomen lijk, in de nauwkeurige teekening van koppen, handen, houding en drapeering, in de zorgvuldige ordonnantie en den fraaien, zachten toon van het geheel.
Deze graflegging vormt een plechtig slotstuk tot de afwisselende reeks onzer lijdenstafereelen, die, naar wij vertrouwen, wèl zullen bijd[r]agen om bij onze lezers de stemming te wekken, in deze heilige dagen bij den Christen gevorderd.