De werkelijke uitvinder van de stalen pennen. -
De scheikundige dr. Jozef Priestley, de ontdekker van de zuurstof, de zwavelzuren enz., klaagde er eens in het jaar 1780 tegen een ouden vriend, den vervaardiger van het metalen speelgoed, looden soldaatjes enz., dr. Harrison te Birmingham, over, dat het snijden en vermaken der ganzepennen hem zoo lang ophield.
‘Harrison, je bent een knappe vent,’ moet de groote geleerde gezegd hebben, ‘kunt gij niet zoo iets als deze gespleten ganzepen van metaal maken?’
Harrison, die in al de geleerde ontdekkingen van zijn vriend nog meer belang stelde, dan in zijn eigen werk, werd door die vraag opgewekt, over deze zaak na te denken. Reeds na een paar dagen bracht hij verschillende staaltjes van gespleten metalen pennen mee, van een fatsoen, waarover we tegenwoordig wel zouden lachen, maar die toch in het museum te Birmingham steeds met de grootste belangstelling worden beschouwd. Het waren de eerste stalen pennen.
De naam van Harrison is evenwel in geen enkel lexicon te vinden, want niet met zijn naam is de geschiedenis der stalen pennen te Birmingham verbonden. Hij was een zonderling, had zeer weinig behoeften en zoo goed als geen aanleg voor den handel. Voor hem was het een grooter voldoening, een wensch van dr. Priestley te hebben vervuld, dan door de vervaardiging der nieuwe pennen in het groot een vermogen te verwerven. Hij ging voort met de productie van looden soldaatjes en ander metalen speelgoed en al werkte hij langen tijd onverpoosd met behulp van machines aan de verbetering der stalen pennen, toch gelukte het hem niet, vorderingen van beteekenis te maken. Harrison werd een oud man en bevond zich op zekeren keer in verlegenheid, een plaatsvervanger te vinden voor een arbeider, die hem in den steek gelaten had. Hij klaagde zijn nood aan een vriend, die hem dan ook beloofde, een knap werkman voor hem te zullen zoeken. Nu wilde het toeval, dat deze vriend op straat een jong mensch van omtrent 27 jaar tegenkwam, dien hij een keer in een kleine fabriek van speelgoed te Birmingham gezien en wegens zijn groote bekwaamheid en werklust in stilte bewonderd had. De jonge man, Josia Mason, werd aan Harrison voorgesteld, die hem onmiddellijk in zijn dienst nam. Hij vond in hem een uitmuntenden steun en deed hem een jaar later zijn zaak over. Mason stierf in het jaar 1881 als de eigenaar van de grootste fabriek van stalen pennen ter wereld. Door hem werd de industrie van stalen pennen te Birmingham in het leven geroepen. In zijn fabriek, die jarenlang alleen voor Perry, welke firma intusschen een huis van den eersten rang was geworden, werkte, werden week aan week verscheidene tonnen staal (elk van 20 centenaar) tot pennen verwerkt. Elke ton levert gemiddeld 1½ millioen pennen. De fabriek gaf tijdens het leven van Mason aan meer dan 1000 arbeiders werk. Sedert is haar aantal aanmerkelijk geklommen en naast deze inrichting zijn te Birmingham andere fabrieken van
stalen pennen ontstaan, die te zamen 100 millioen pennen per week leveren.
Bovendien heeft Mason onmiddellijk den stoot gegeven tot de vestiging van een wereldberoemd geworden inrichting. Mason hield zich n.l. met de gebroeders Elkington met de oprichting der later zoo ontzaglijk ontwikkelde galvanoplastische industrie in Engeland, evenals later met de invoering der nikkelindustrie en met nog veel andere tot hoogen bloei gekomen takken der metaalnijverheid bezig. Een toen nog volslagen onbekend man, een Duitscher, bood hem verscheidene machines aan, zoowel voor de galvanoplastiek als voor de vervaardiging van stalen pennen. Mason, die zelf de voornaamste machines juist voor de vervaardiging van stalen pennen uitgevonden had, kocht de betere en betaalde er voor de aanzienlijke som van 10.000 pond sterling. Deze som vormde het oprichtingsfonds der inrichting te Essen, want de verkooper der machines was niemand anders dan Friedrich Krupp, de kanonnenkoning.