zijn huis en in zijn hart alles leeg en dor, een woestenij - door zijn schuld. Als had een adder hem gestoken, wendde hij het hoofd af en ging de gang in. Daar kwam hij de meid tegen, die op haar teenen zacht naar boven wilde gaan.
‘Vraag of Maria even bij mij wil komen,’ zei hij fluisterend.
Zij knikte even met het hoofd en ging naar boven, naar de kamer, waar het lijk der oude mevrouw in de kist lag, met het kalme en vredige gelaat, dat zelfs in den dood niet wilde laten bespeuren, hoeveel zij geleden had, hoeveel stormen zij over haar hoofd had zien voorbijtrekken.
Het was doodstil in de sterfkamer. Men hoorde niets dan het zachte knetteren der twee waskaarsen, die met haar geel licht het eerbiedwaardig gelaat der oude vrouw beschenen. Maria lag voor het kruis neergeknield, biddend voor de zielerust der ontslapene, die alléen haar waarlijk lief gehad had. Wat zag ze er bleek uit, wat getuigden haar vermagerde trekken, haar ingevallen oogen van liefderijke zorgen, van nachtwaken, van opofferingen! Maar vooral van lijden, van diep zielelijden, dat ze alleen met zich in haar hart moest omdragen als een geheim, dat voor een ieder moest verborgen blijven.
Het was haar, of met den dood der innig geliefde grootmoeder haar de laatste steun in den zwaren strijd ontviel, of ze voortaan alleen, hopeloos alleen stond in de groote, wijde wereld. Haar moeder was goed, heel goed, maar ze zag, ze begreep zoo weinig, ze bleef altijd aan de oppervlakte hangen en drong nooit tot het wezen der dingen door. Haar vader was koel tegen haar en behandelde ze, alsof ze iets tegen hem in het schild voerde. Het was haar wel een verlichting geweest, dat Adolf Hoekstra haar niet langer met zijn beleefdheden zou vervolgen, maar zooveel te zwaarder was de strijd, dien ze tegen haar eigen hart had te voeren gehad. Nu was dat alles ten einde. Op haar sterfbed had haar grootmoeder haar het zwaarste offer gevraagd, dat ze kon brengen: Dirk geheel te vergeten voor altijd, en zien op te offeren voor haar ouders, haar broertjes en zusjes. Ze had een oogenblik van aarzeling gehad, toen de oude vrouw die belofte afvroeg. Het was ook zóo onmetelijk zwaar. Maar één blik van die stervende oogen, één vouwing dier ivoorfijne doorschijnende handen - en ze had zich voor de legerstede harer grootmoeder op de knieën geworpen, ze had had haar handen gekust en de plechtige belofte afgelegd. Toen was het gelaat der oude vrouw verhelderd en een glimlach van geluk, die over haar trekken speelde, was het jonge meisje belooning genoeg. Dien glimlach zou ze nooit vergeten. Het was, alsof haar grootmoeder reeds niet meer onder de levenden behoorde en van uit den Hemel met welgevallen op het groote offer harer moedige kleindochter neerblikte. Dien glimlach meende Maria ook nu nog op dat eerbiedwaardig gelaat te zien, als ze er haar vochtigen blik op vestigde.
Kort na het overlijden harer grootmoeder had ze den dood van Dirk vernomen. Hoe vreeselijk had haar die tijding geschokt! Ze was bang dat het te veel te dragen zou zijn voor haar arm hart. Maar al haar wilskracht had ze bijeengeraapt en aan de stervenssponde der oude vrouw was ze in het gebed de kracht komen zoeken, die daarbuiten niet te vinden is. Eén oogenblik was haar hart in opstand gekomen en had ze haar vader aangeklaagd als schuldig aan den dood van Dirk. Spoedig had ze die opwelling bedwongen. Ze mocht aan de dooden enkel meer denken in het gebed, voor de levenden had zij te zorgen, zich op te offeren. Niet achter, maar vóór haar lag de weg, dien zij had te bewandelen, in lijdzaamheid, met geduld, met moed. Ze hoopte en bad, dat haar grootmoeder en Dirk beiden uit den Hemel op haar zouden neerzien, en haar sterken in de taak, die haar zoo zwaar, zoo loodzwaar viel, maar die ze zou vervullen tot het einde toe.
Met de weinige uren, die ze nog in de tegenwoordigheid harer grootmoeder mocht zijn, woekerde ze, en zoozeer was zij in het gebed verzonken, dat ze niet bemerkte, hoe de meid haar zachtjes iets had toegefluisterd. Eerst toen deze haar vraag herhaalde, werd ze er opmerkzaam op. Ze knikte even met het hoofd ten teeken van toestemming, bad haar gebed ten einde, en stond op. Nog één blik op het gelaat dier beminde vrouw, nog eenmaal de herhaling harer belofte: ‘Grootmoeder ik zal woord houden,’ en ze ging de deur uit.
Terwijl ze de trap afging, vroeg zij zich af, waarom haar vader haar bij zich ontbood, maar ze kon het niet gissen en had trouwens niet veel tijd om er over te denken, daar ze zich spoedig voor de deur van zijn kamer bevond.
Toen ze binnen was, viel het haar, ondanks de halve schemering op, dat hij er bleek en afgetobd uitzag.
‘Scheelt er wat aan, vader, is u niet goed?’ vroeg ze met warmte en belangstelling.
‘Dank je, kindlief; je begrijpt, de gebeurtenissen der laatste dagen.... Maar dat zal wel overgaan. Ga nu een oogenblik zitten,’ vervolgde hij, zich vermannende om kalm te blijven; ‘hier, dicht bij me. Je wil toch wel, niet? Je houdt toch nog van me; je haat of veracht me niet?’
‘Hoe kan u dat vragen, vader?’ zei Maria, in de edelmoedigheid van haar jong hart alles vergetend. Haar vader leed, dat was voldoende voor haar. Ze ijlde op hem toe en sloeg haar armen om zijn hals.
Hij beefde van aandoening; het viel hem nog wel eens zoo zwaar, haar het voorstel mee te deelen, maar het moest: het gold de toekomst van zijn dochter.
‘Maria, ik heb mijnheer Van Haaren bij me gehad,’ zei hij eindelijk. ‘Hij kwam me een voorslag doen betreffende jou.’
‘Mijnheer Van Haaren, zegt u. Een voorslag.... betreffende mij.... Maar ik begrijp niet....’
‘Het is toch zoo, kind. Mijnheer Van Haaren en juffrouw Joosten zouden u graag, nu Dirk dood is - hier stokte zijn stem een oogenblik - tot hun dochter aannemen.’
Het hooge woord was er uit en Van Meeren blij, dat hij het gesproken had, want het had hem ontzaglijk veel gekost.
Maria bewaarde het stilzwijgen. Ze dacht aan haar belofte en keek haar vader vragend aan.
‘Nu kind?’ vroeg Van Meeren.
‘Vader, het kan niet, ik blijf bij u.’
Van Meeren kon een gewaarwording van verwondering en blijdschap niet onderdrukken. Hoe, ze wilde bij hem blijven, in de armoede en in de schande! Maar hij had niet alles gezegd; indien ze het overige wist, zou ze wel van gedachten veranderen.
‘Wees niet te voorbarig, mijn kind. Ze willen je als hun dochter aannemen, heb ik gezegd. Begrijp me wel, bij hun dood zal je hun eenige erfgenaam zijn.’
Geen trek op het gelaat van Maria vertrok. Ze schudde enkel het hoofd.
‘Neen vader, ook daarvoor niet. Ik blijf bij u; u wil me immers niet missen?’
En als had zij een gunst te vragen, en niet hij, blikte zij hem smeekend aan.
‘Je bent een engel,’ stamelde hij, ‘ik ben je niet waardig.’
Voor de eerste maal sinds jaren smaakte hij een oogenblik van onverdeeld genot, en zij was blij, het offer van haar zelf gebracht te hebben. Al wat het haar gekost had, was vergoed door dat eene blijk van vaderlijke liefde.
‘Ik heb je nog niet alles gezegd,’ zei Van Meeren met moeite na een oogenblik wachtens. ‘Als je hun dochter wil worden, zal mijnheer Van Haaren mij de hypotheek k[w]ijtschelden...’
Maria keek haar vader angstig aan. Hoe! zou hij haar willen verkoopen voor een handvol geld, ten tweeden male?
‘Vader, wil u het?’ vroeg zij, en haar stem trilde.
‘Neen, kind blijf bij me, ik bid er je om!’
‘Vader, ik ben uw kind; ik blijf altijd bij u, altijd, altijd!’
‘Mijn engel!’ stamelde Van Meeren, zegenend de bevende hand leggend op het hoofd van zijn edele dochter.
Ten laatste sloeg ze de oogen op en keek haar vader aan. ‘Vader, mag ik u nu ook wat vragen?’
‘Zeker, kind, ik kan je nu niets weigeren, als het in mijn macht is.’
‘Vader, ga u dan met mij naar boven en laten we samen bidden bij het lijk van grootmoeder.’
Een oogenblik fronste Van Meeren de wenkbrauwen. Hij had in zoo lang niet meer gebeden, hij wist niet meer wat bidden was, hij kon niet bidden.
‘Toe vader,’ vleide Maria, ‘u mag het mij niet weigeren, u hebt het beloofd.’
‘Ik zal het doen,’ zei Van Meeren opstaande. Het was de eerste overwinning op zich zelven.
Maria nam haar vader onder den arm en samen gingen zij naar boven, om te bidden bij het lijk der oude vrouw, die ongetwijfeld van Jesus deze gunst had afgesmeekt, als de eerste belooning van het offer harer kleindochter.
(Wordt vervolgd.)