De ridders van het metalen kruis.
Den 12en September van het vorig jaar had te Tilburg de bijeenkomst plaats der dragers van het Metalen Kruis of Citadel-medaille. Hoewel velen door invaliditeit en hooge jaren waren verhinderd, hun krijgsmakkers van voorheen de hand te komen drukken, toch wekte die schare van mannen, uit verschillende streken des lands saamgestroomd, in hooge mate de belangstelling van elken Nederlander.
Immers, die mannen, door de jaren vergrijsd en gebogen, hebben hun bloed en hun leven veil gehad voor de eer des vaderlands en met hun heldenfeiten een der schoonste bladzijden gevuld uit Nederlands krijgsgeschiedenis.
Tilburg, de geliefde stad van hun beminden veldmaarschalk, later koning Willem II, werd uitgekozen als plaats van bijeenkomst en de dag, daarvoor bepaald, was de 62ste verjaardag der instelling van het Metalen Kruis, het loon der dapperen in de bange dagen van 1830/31.
Aan den onvermoeiden ijver van den heer J.N. Winter, voorzitter van den Noordbrabantschen Bond van het Metalen Kruis, is het vooral te danken dat er nog zoo velen ter bijeenkomst zijn verschenen. De afdeeling 's-Hertogenbosch zond tien leden met een vaandrig; voorts waren er opgekomen uit Amsterdam, Breda, Bergen-op-Zoom, Delden, Harderwijk, Leeuwarden, Kralingen, Oirschot, Oisterwijk, Tilburg, Rotterdam, Zwartsluis, Zwolle, enz. enz.
Wat bij die bijeenkomst vooral uitschitterde, was de gehechtheid aan het vader and en de liefde voor onze jeugdige koningin, de afstammelinge van den onvergetelijken Willem II, en het kon niet anders of het jonger geslacht moest op het zien dier oud strijders nog meer worden opgewekt tot trouw en gehechtheid aan koningin en vaderland.
De bijeenkomst der Metalen Kruisridders was geen vergadering, zooals er zoo velen plaats hebben, die met een gezellig onderonsje en een dineetje afloopen; neen, geheel Tilburg begroette in zijn gasten de verpersoonlijkte trouw van Nederland en Oranje en vereenigde zich met hen om hulde te brengen aan den held van Hasselt en Leuven. Bereidwillig stonden de notabelen der stad hun rijtuigen af voor de ouden van dagen, die door den heer W. Mutsaers, lid der Tweede Kamer, in galacostuum, werden verwelkomd. De burgemeester van 's-Hertogenbosch, jhr. mr Van der Does de Willebois en de heer Prins, majoor der maréchaussées, werden bij hun aankomst door fanfares begroet en met de muziek der schutterij aan het hoofd, trok de stoet naar het monument van Willem II.
Eerbiedig werd het saluut gebracht en na een kort woord van den voorzitter, sprak de ceremoniemeester van den Bond, de heer Vorsterman van Oyen, de feestrede uit. In gevoelvolle taal herinnerde hij aan de groote hoedanigheden van wijlen Willem II, die hen ruim een halve eeuw geleden ter zegepraal had gevoerd. Dan ging hij over tot de instelling van het Metalen Kruis, dat 62 jaar geleden op hun borst werd gehecht om een ieder te herinneren aan een tijdvak van vaderlandsliefde en helden roem.
‘Dat kruis,’ zoo vervolgde spreker, ‘wekt de gedachtenis aan lang vervlogen dagen, het spreekt van het woelige krijgsmansleven, waaraan verbonden waren bezwaren en vermoeienissen, door u flink en standvastig verduurd. Het roept u voor den geest menigen trouwen krijgsmakker, die in die dagen het leven liet voor het dierbaar vaderland; dat kruis zij voor het jonge Nederland een spoorslag om, wanneer de ure des gevaars aanbreekt, met vereende krachten te strijden voor onze onafhankelijkheid.
‘Hooge ouderdom heeft velen weerhouden hier tegenwoordig te zijn. God geve, dat de overgebleven getrouwen, die in kommer en nood verkeeren, hun laatste levensjaren zonder gebrek mogen slijten. Reeds veel is er gedaan door HH. MM. de Koninginnen, de Regeering en particulieren; de natie toone dag aan dag meer hare dankbaarheid aan hen, die goed en bloed veil hadden voor Vaderland en Vorst.’
Een reusachtige krans van laurier- en eikebladen, met roode en witte rozen doorvlochten en versierd met zijden linten, waarop in gouden letteren de opdracht: ‘De Metalen-Kruis-Ridders aan hunnen veldmaarschalk’ werd gelegd op het monument van koning Willem II en de oogen van menig oudje werden vochtig bij de herinnering aan den jongen, ridderlijken vorst, met wien zij geleden en gestreden hadden, hun opperbevelhebber, die met den degen in de vuist hen eenmaal voorging in den strijd.
‘Leve de Prins!’ en ‘leve de Koningin!’ klonk uit ieders mond en werd honderdvoudig herhaald door de talrijke scharen, die de oudstrijders omringden.
Des middags, aan het feestdiner, was het de beurt aan den eere-voorzitter, Jhr. Van der Does de Willebois, burgemeester van 's-Hertogenbosch, om een toost uit te brengen op de Koningin en de Koningin-regentes. Met daverend applaus werden die woorden begroet en het scheen alsof die oude, gebogen gestalten weer de vroegere veerkracht terugkregen; al beefde veler hand bij het opnemen van het glas, aller oogen schitterden, en nog forsch klonk de kreet van hunne lippen: ‘Leve de Koningin!’
't Was werkelijk een gezellig samenzijn; die mannen hadden zooveel meegemaakt en elkaar zoolang niet gezien om te kunnen spreken over de dagen van weleer, om de kameraden nog eens in herinnering te brengen, die de dood in zoo grooten getale uit hun rijen heeft weggerukt.
De heer Rombach, emeritus-predikant te Oisterwijk, destijds de jongste Utrechtsche jager in de divisie van Saksen-Weimar, gaf een overzicht van de dagen 1830 en 31, vol tintelenden humor, die menigmaal den lachlust zijner toehoorders opwekte. Het waren toen dagen van opoffering en strijd, maar ook dagen van vroolijke en dolle soldaten-aardigheden, van koddige voorvallen bij inkwartiering en bivak, op marsch en in het veld.
Geen wonder dat het uur van scheiden te spoedig aanbrak. Onze strijders van '30 en '31 hebben elkaar nog eens de broederhand gedrukt, zij hebben nog eens openlijk de nagedachtenis vereerd van hun beminden bevelhebber en door, onwetens misschien, de aandacht op hun persoon te vestigen bij het jonge Nederland de gevoelens verlevendigd van liefde en trouw aan vorst en vaderland.
Toen de reünisten in den loop van den dag op uitnoodiging van den heer W. Mutsaers een uurtje ten zijnent vertoefden, werd hun een aangename verrassing bereid; er zou een photographische groep genomen worden van alle aanwezigen.
De Katholieke Illustratie stelt er prijs op, een gravure, naar die photographie vervaardigd, onder hare platen op te nemen als een bewijs van hulde aan hen, die zich voorheen voor Nederland verdienstelijk hebben gemaakt.
De lezer zal gemakkelijk de eere-leden van den Bond van de oud-strijders kunnen onderscheiden, want de mannen van 1830 zijn niet jong meer. En waarlijk, als men al ruim twee en zestig jaar lang een eerekruis draagt, en voor dien tijd nog een veldtocht heeft meegemaakt, is het geen wonder als de haren vergrijsd zijn en het gelaat diepe rimpels vertoont. Maar nog kras zien ze er uit en volstrekt niet droefgeestig; hoe oud ze ook zijn, ze vertoonen allen het ronde, gulle, vroolijke karakter, dat den Nederlandschen soldaat behoort te kenmerken.
Vele oud-strijders telt Nederland niet meer; dagelijks dunnen hunne rijen, honderden zijn reeds ten grave gedaald; daarom, Nederland moet zijn dapperen in eere houden, want hij, die zijn bloed voor het vaderland heeft veil gehad, heeft ongetwijfeld recht op een onbezorgden, onbekommerden ouden dag.