Bij de Platen.
‘Haast je wat!’ -
Jongens blijven altijd jongens, zelfs al worden ze in de plechtige toog en superpli van den misdienaar gestoken. Mogen ze aan het altaar, onder het toeziend oog van den dienstdoenden priester en in het besef hunner waardigheid, de ingetogenheid bewaren, die aan het Huis Gods voegt, zoodra zij de deur der sacristie achter zich hebben dichtgetrokken, zijn ze weer jongens.
Die opmerking is blijkbaar ook gemaakt door den schilder van het tafereeltje op onze eerste bladzijde en heeft hem de stof geleverd tot een geestige schilderij, waarop de tegenstelling tusschen de guiterij van den deugniet en zijn eerbiedwaardig kerkelijk gewaad een onweerstaanbaar humoristisch effect maakt.
De misdienaar, die op het oogenblik alleen in de sacristie is, belast met het wegbergen der pas gebruikte ampullen, krijgt daar bezoek van den bakkersjongen, die brood komt brengen voor de pastorie en klaarblijkelijk een goede kennis is van den jeugdigen dienaar der kerk. Ten minste deze toont hem zijn vriendschappelijke gevoelens door hem op het restantje van den miswijn te trakteeren, dat nog in een der ampullen is overgebleven. Gretig zet de bakkersjongen, wien zoo'n buitenkansje niet alle dag overkomt, het kristallen kannetje aan den mond en laat zich het uitgelezen vocht goed smaken.
‘Haast je wat!’ duwt zijn royale kameraad hem intusschen toe, daar hij onraad meent te hooren en niet graag op zijn ongeoorloofde vrijgevigheid zou betrapt worden. Als de koster hem snapte, zou de vriendelijke traktatie hem duur te staan komen.