toe, die de heilige diaken al stervend stortte voor zijn vervolgers, ‘De Kerk,’ zegt hij, ‘zou nooit een Paulus gehad hebben, als Stephanus niet gebeden had.’
De priesters en overheden der joden verwekten daarop een hevige vervolging tegen de kerk van Jerusalem en Saulus toonde daarbij de grootste felheid. Krachtens de volmacht, die hij daartoe van den hoogepriester ontvangen had, sleepte hij de Christenen uit hun huizen en wierp ze, met ketenen beladen, in de gevangenis. Hij deed ze met roeden geeselen en gebruikte alle folteringen om ze tot verzaking van Christus' naam te dwingen. Niet tevreden met de vervolging der Christenen van Jerusalem, wist hij van het Sanhedrin volmacht te verkrijgen om ook te Damascus al de joden, die Christus beleden, te vatten en naar Jerusalem te sleuren, waar allen met voorbeeldige strengheid zouden gestraft worden.
Saulus begaf zich dan naar Damascus, maar zag zich op den weg plotseling door een schitterend licht omstraald, dat hem met blindheid sloeg en van zijn paard wierp.
Allen, die hem vergezelden, zagen het en vielen van schrik ter aarde. Toen hoorde Saulus een stem roepende: ‘Saulus, Saulus, waarom vervolgt gij Mij?’ - ‘Wie zijt Gij, Heer?’ hernam de toekomstige apostel. ‘Ik ben Jesus van Nazareth, dien gij vervolgt,’ luidde het antwoord, waarop Saulus vroeg: ‘Heer wat wilt Gij dat ik doen zal?’ Christus gebood hem op te staan, en zich in de stad te begeven, waar een Zijner dienaren hem zeggen zou wat hij doen moest.
Saulus stond op, en daar hij blind was, liet hij zich naar de stad geleiden, waar hij zijn intrek nam in het huis van zekeren Israëliet met name Judas. Drie dagen bleef hij daar zonder te zien, zonder eten of drinken, zonder te weten wat God van hem vorderde.
Inmiddels was de Heer verschenen aan een godvruchtig man, Ananias genaamd, en had hem gelast naar het buis van Judas te gaan, waar hij Saulus in gebed zou vinden. Ananias schrok op het hooren van den naam Saulus, daar hij wist wat de geloovigen van Jerusalem van dezen man hadden te lijden gehad en wat den geloovigen van Damascus van hem te wachten stond. Maar de Heer herhaalde zijn bevel en voegde er bij, om zijn schrik te bedaren: ‘Ga, want dezen man heb ik uitgekozen om mijn naam te verkondigen voor de heidenen, voor de koningen en de kinderen Israëls, en ik zal hem toonen hoeveel hij voor mijn naam moet ondergaan.’
Op hetzelfde oogenblik zag Saulus in een visioen een man, die binnentrad en hem de handen oplegde opdat hij het gezicht mocht herkrijgen.
Ananias gehoorzaamde, begaf zich naar Saulus, legde hem de handen op en zeide: ‘Saulus, mijn broeder, de heer Jesus, die u verschenen is op den weg waarlangs gij gekomen zijt, heeft mij gezonden opdat gij het gezicht herkrijgt en vervuld wordt van den Heiligen Geest.’
Aanstonds vielen er als schillen van zijn oogen en kreeg hij het gezicht terug. Ananias voegde er bij: De God onzer vaderen heeft u voorbestemd om zijn wil te kennen, om den rechtvaardige te zien en de woorden uit zijn mond te hooren; want gij zult hem getuigenis geven voor alle menschen van hetgeen gij gezien en gehoord hebt. Wat toeft gij nog? Sta op en ontvang het doopsel, en wasch uw zonden af onder aanroeping van den naam des Heeren.’
Saulus stond aanstonds op om het doopsel te ontvangen, en na gegeten te hebben, kreeg hij zijn krachten terug. Hij bleef nog eenige dagen met de leerlingen te Damascus en begon aanstonds Christus te prediken in de synagoge, zeggende dat Hij de Zoon Gods was. Degenen, die hem hoorden, vroegen verbaasd: ‘Is hij het niet, die te Jerusalem degenen vervolgde, welke den naam Jesus inriepen, en die hier gekomen was om hen gevankelijk weg te voeren?’
Aldus was de vervolger van Christus een apostel geworden, een uitgelezen werktuig in de hand Gods om de wereld te bekeeren.
De Kerk stelde, om God voor het wonder dezer bekeering te danken, een feest in, dat reeds sinds overoude tijden op den 25en Januari wordt gevierd.