IV.
Twee weken waren als in vogelvlucht vervlogen en bijna verrassend werkte op allen de meedeeling des ministers, dat zijn zending te Monteleone nu ten einde liep.
‘Den dag van morgen wijd ik aan de rust, dat wil zeggen, ik zal mij het zoo zeldzame genot van een verre wandeling in deze heerlijke streek veroorloven, voor ik naar het gewoel der groote stad terugkeer.’
‘Uwe Excellentie staat mij toch toe u te vergezellen?’ vroeg don Gasparo.
‘Neen, neen, waarde sindaco, ik wil u niet tot een afmattend voettochtje noodzaken, dat enkel ten doel heeft, mijn overspannen zenuwen wat te kalmeeren. Het genot der eenzaamheid in de vrije natuur is het beste middel, en Lorenzo als stomme metgezel stoort mij daarin niet. Den volgenden dag, don Gasparo, zal ik u den uitslag mijner navorschingen, die u van alle zorgen ontheft, meedeelen; en mag ik u dan, hoogvereerde signora,’ voegde hij er zachter bij, terwijl hij zich tot donna Eufemia wendde, ‘een verzoek doen, dat wel uw bekoorlijke dochter betreft, maar dat toch van uw moederlijke toestemming afhangt?’
Met eerbied bracht de minister de hand zijner gastvrouw aan zijn lippen.
Donna Eufemia was den heelen avond dronken van vreugde, de hertog nog spraakzamer en beminnelijker dan ooit, de sindaco ademde op als van een zwaren last bevrijd, en de aanvallige Annunziata bloosde meer dan eens, wanneer haar schuchtere blikken de donkere, vurige oogen van den jongen minister ontmoetten. Laat, en in blijde verwachting van den volgenden dag, scheidde men eindelijk.
Nauwelijks verguldden de eerste stralen der opgaande zon de reusachtige hellingen van het breede Sila-gebergte, toen de hertog di Nicastro, vergezeld van Lorenzo, het tuinhuis verliet, om het voetreisje te ondernemen. Met veerkrachtigen tred ging hij op den sindaco toe, die vroeg opgestaan was en reeds in den tuin op zijn hoogen gast wachtte.
‘Maak u niet ongerust, waarde sindaco, als ik soms wat laat terugkom. Ik wil met volle teugen van de vrije lucht genieten.’ Hij klopte don Gasparo vertrouwelijk op den schouder en spoedig was zijn slanke gestalte uit de blikken van zijn gastheer verdwenen.
Reeds lang had de avond de aarde in schaduwen gehuld, en nog was de minister niet terug. Toen eindelijk het uur van den maaltijd was aangebroken, zonder dat de gast kwam, kon de sindaco een zekere onrust niet bedwingen. Men wachtte vol angst, het sloeg middernacht, niemand kwam.
‘Hoe kondt gij den hertog ook alleen laten gaan in een zoo onveilige streek, Gasparo? Ik begrijp uw lichtzinnigheid niet. Madonna mia, als hij eens door roovers aangevallen en ontvoerd is! Of als de samenzweerders zich op hem gewroken hebben!’
Den sindaco liep een ijskoude rilling door de leden. Wat kon hij doen? Hij bracht den rampzaligsten nacht van zijn leven wakend door. Ook de volgende dag ging voorbij zonder dat men iets van den vermiste hoorde, en ten laatste besloot de sindaco, in de verlaten woning des ministers door te dringen. Misschien was daar een verklaring van zijn geheimzinnig verdwijnen te vinden.
Donna Eufemia vergezelde haar echtgenoot, Annunziata klemde zich angstig aan haars vaders arm en de bedienden volgden vol verwachting.
De gesloten deur werd met geweld geopend - verschrikt deinsde de sindaco voor een diepen kuil terug, die bijna de geheele kamer vulde; de uitgegraven aarde lag te hoogte van het plafond opgestapeld.
Sprakeloos keek men elkander aan; daar ontdekte Annunziata een blad papier, dat met een klein pakje op tafel lag. De sindaco ontvouwde het en las:
Waarde don Gasparo.
Ik ben noch de minister van politie, noch de hertog di Nicastro, maar... doch mijn naam moet u onverschillig zijn, daar ik bovendien niet spoedig uit uw geheugen zal gewischt worden. En de reden van mijn bezoek? Door een eigenaardig toeval kwam ik in het bezit der papieren van baron del Rivo, die nauwkeurige aanduidingen betreffende een in uw paleis verborgen schat gaven, en die, volgens het verhaal der hooggeachte donna Eufemia, de familie verloren heeft. Misschien had ik u daarvan eerst in kennis moeten stellen, maar overwegingen van privaten aard hielden