Wanneer begint een nieuwe eeuw?
‘Dat is zoo duidelijk als de tafel van vermenigvuldiging,’ of ‘daar valt niet over te twisten, evenmin als over de waarheid, dat tweemaal twee vier is,’ - deze en dergelijke uitspraken worden vaak gebruikt, wanneer bij een of ander geschil de een te verstaan wil geven, dat naar zijn meening de door hem aangevoerde bewijzen niet voor tegenspraak vatbaar zijn. En deze uitspraken, in bijzondere gevallen terecht of ten onrechte aangehaald, bewijzen in ieder geval den grooten eerbied voor de wiskunde, voor de boven allen twijfel verheven wetten van het cijfer, en daarom zou men meenen, dat alle woordentwist over dingen, die voor de machtspreuk van dezen heerscher het hoofd buigen, vanzelf uitgesloten moest zijn.
In de werkelijkheid scheelt het evenwel veel. Men zou denken, dat niets eenvoudiger is dan de tijdrekening, of zij nu de schepping der wereld, de stichting van Rome, de geboorte van Christus, of de vlucht van Mohammed naar Medina - dus altijd een bepaalden, zij het ook misschien willekeurigen datum - tot uitgangspunt neemt. Juist op dit gebied evenwel heerscht de grootste onzekerheid, en er duiken twistpunten op, die, bij hun betrekkelijke onbelangrijkheid, een belachelijken omvang en warmte aannemen.
Op den keper bezien is dit feit zoo zonderling niet. Het geluid, dat het oor treft, en de logica van het cijfer gaan voor velen niet hand aan hand. Hoezeer het ook vanzelf spreekt, dat b.v. de jaren 1483 en 1546 respectievelijk in de 15e en 16e eeuw liggen, - men hoort bij het eerste getal het eeuwcijfer 14, bij het tweede 15, en is daarom geneigd, het eerste jaartal tot de 14e, het tweede tot de 15e eeuw te rekenen. Ook het spraakgebruik is in dezen geen veilige gids; zoo noemen de Italianen nu nog de geleerden en kunstenaars der 16e eeuw de grootste geesten van den Cinquecento (cinquecento is vijfhonderd, het duizendtal is weggesleten).
Maar laat dit zijn. Men zou denken, dat het vormen der eeuwen toch onmogelijk tot geschillen aanleiding zou kunnen geven; immers, daarvoor behoeft men slechts van 1 tot 100 te tellen. Toch is juist hierover te allen tijde levendig getwist, en overigens zeer verstandige menschen hebben een lans gebroken voor de meening, die lijnrecht tegen de dogmatiek der getallen indruischt.
Tot deze zeer verstandige en respectabele persoonlijkheden behoort onder meer de hertogin Elisabeth Charlotte van Orleans, de dochter van den keurvorst Karel Lodewijk van de Paltz, gemalin van den hertog Filips van Orleans, broeder van Lodewijk XIV. Deze vorstin nu schreef den 4en Januari 1699 het volgende briefje aan de keurvorstin Sophia van Hannover:
‘Aan het hof is van den koning af tot de lakeien toe gedisputeerd over de vraag, of de eeuw begint als men 1700 schrijft of 1701. Monsieur Fagon, en die het met hem houden, zeggen dat de eeuw met 1700 begint, want dan zijn de honderd jaren ten einde. De anderen houden vol, dat de honderd jaren eerst voorbij zijn als men 1701 schrijft. Ik zou nu graag hierover de meening van den heer Leibnitz weten. Waar men gaat op straat, nergens hoort men iets dan over deze vraag, zelfs de porteurs de chaise disputeeren hierover. Ik ben, om de waarheid te zeggen, de meening van monsieur Fagon toegedaan; de koning, mgr. de dauphin, prins de Conti, monsieur en het heele hof zijn voor 1701 enz.’
Wij hebben niet kunnen achterhalen, of en hoe de doorluchtige tante van de briefschrijfster, of de groote philosoof Leibnitz de vraag beantwoord hebben; maar van den laatste mag zonder meer verondersteld worden, dat hij tegen de vraagster partij gekozen zou hebben.
Zooveel staat vast: de tijdrekening, die de geboorte van Christus tot uitgangspunt heeft, valt voor ons met het kalenderjaar samen. Niemand zal de jaren der christelijke tijdrekening van den 25en December tot denzelfden datum van het volgende jaar rekenen, maar van den 1sten tot den isten Januari. Het overige van het jaar, dat tusschen den grootsten dag van alle tijden en den 1en Januari ligt - het bedraagt dan ook maar zeven dagen - laten wij buiten rekening, want niemand toch zal deze week na de geboorte van Christus als het eerste jaar willen beschouwd zien!
Dit eenmaal vastgesteld, volgt verder vanzelf, dat het eerste jaar der christelijke tijdrekening met den op de geboorte van Christus volgenden 1en Januari begon, en dat het van dezen 1en Januari tot den 31en December duurde.
Daar nu een eeuw evenwel honderd volle jaren heeft, sloot de eerste eeuw met den 31en December van het jaar 100 en de tweede begon met den 1en Januari 101. Wie de eerste eeuw reeds met het jaar 99 wil laten sluiten, moet haar of maar 99 jaar toekennen, wat een contradictio in terminis is, of hij moet aannemen dat ze met het jaar ‘nul’ begonnen was.
Wij herinneren ons naar aanleiding hiervan een werk over logica, waarin als voorbeeld het volgende werd aangehaald: ‘Geen kat heeft 19 staarten; een kat heeft natuurlijk één staart meer als geen kat, bij gevolg heeft een kat 20 staarten.’ Deze valsche conclusie is hierop gebouwd, dat het woord ‘geen’ als een positief telwoord is gebruikt, terwijl het toch in werkelijkheid niets meer dan de volslagen ontkenning van ieder getal, ja van elk bestaan is. En juist hetzelfde zou van een jaar ‘nul’ gelden. Een jaar ‘nul’ is juist door deze benaming als niet bestaande aangeduid.
Eindigde echter de eerste eeuw met den 31en December van het jaar 100, dan sloot de tweede met den 31en December van het jaar 200, en zoo verder tot nu toe en tot zoolang als onze tijdrekening bestaan zal. De 19e eeuw heet de 19e, omdat ze met het einde van het jaar 1900 afsluit, en de dwaling dat de 20e eeuw met den ren Januari 1900 begint, is alleen te verklaren uit het feit, dat van dit jaar af het eeuwcijfer 8 uit het jaartal verdwijnt en door het cijfer 9 vervangen wordt. Wie deze gebeurtenis wil vieren, ga zijn gang; maar wij treden met den 1en Januari 1900 niet in het eerste jaar der 20e eeuw - die zoo genoemd wordt, omdat ze met het einde van het jaar 2000 afsluit - maar in het laatste der 19e eeuw.
En evenals met de eeuwen staat het met de decenniën of tijdvakken van tien jaren, die de Duitschers Jahrzehnte noemen. Zoo bevatte een groot Berlijnsch blad den 1en Januari 1890 een roerende beschouwing over het feit, dat de Duitschers met dien dag het laatste Jahrzehnt van deze eeuw waren ingetreden, waaraan voor het geplaagde menschdom der 19e eeuw alle mogelijke bespiegelingen betreffende zijn vooruitgang en een heele reeks zalvende vermaningen waren vastgeknoopt.
De schrijver had beter gedaan, zijn predikatie nog een jaar lang in de diepte van zijn inktkoker te laten sluimeren en den daaraan besteden tijd te gebruiken om zijn achterlijkheid in de kennis der cijferkunde in te halen. Welke oude jonge dame zou, als zij in haar dertigste levensjaar treedt, met gelatenheid den gelukwensch bij den aanvang van het vierde decennium aanvaarden!
Hebben wij boven gezien, dat de hertogin van Orleans het met het jaar 1700 als begin van een nieuwe eeuw hield, hoe, zult gij zeggen, hebben er andere bekende of vermaarde personen over gedacht? Deze vraag is moeielijk te beantwoorden, daar gewoonlijk eerst tegen het einde van een oude en het begin van een nieuwe eeuw dit vraagstuk weer opgerakeld wordt, en bij gevolg een groot aantal beroemde mannen de zaak blauw blauw laten. Met zekerheid weten wij, dat de beide groote Duitsche dichters Göthe en Schiller niet den 1en Januari 1800, maar den 1en Januari 1801 als het keerpunt tusschen de 18e en de 19e eeuw beschouwd hebben. In de briefwisseling tusschen Göthe en Schiller treft men de mededeeling aan, dat de eeuwwisseling in Januari 1801 feestelijk gevierd zou worden, en wel naar aanleiding van het tooneelspel van Iffland te Weimar. Of het feest werkelijk heeft plaats gehad, hebben wij niet kunnen achterhalen, maar het is voldoende, dat het voor Januari 1801 en niet voor die maand van het voorgaand jaar werd ontworpen. Ook valt de vervaardiging van Schiller's gedicht: Der Antritt des neuen Jahrhunderts, in het begin van 1801, waarschijnlijk in de eerste dagen van Februari.
Men ziet hieruit dus, dat het gevoelen, de eeuw met het jaar 1 te laten beginnen, op goede gronden rust. De andersdenkenden zijn dus in dwaling, en wanneer ze, na dit gelezen te hebben, daarbij volhardden, zouden we ze voor verstokte ketters kunnen uitmaken. Maar wij leven in een philantropischen tijd, in een periode van compromissen, en daarom sluiten wij dit artikeltje met de plechtige verklaring: ‘Indien iemand mij op Sylvesteravond 1899 op 1900 uitnoodigt, de eeuwwisseling in een gezelschap te vieren, dan zal ik de uitnoodiging aannemen, met het voorbehoud natuurlijk, hem op Sylvester 1900 op 1901 voor een zelfde feest van mijn kant uit te noodigen. Een gewone jaarswisseling mag met een viering afgedaan zijn, zulke gewichtige oogenblikken echter, als het begin van een nieuwe eeuw, mogen wel tweemaal gevierd worden. Men kan dan in geen geval missen. Maar - gelijk hebben toch zij, die de 20e eeuw eerst den 1en Januari 1901 laten beginnen.
Saeculum.