De Samenzwering.
Een vertelling uit Calabrië.
I.
Met groote schreden liep de waardige sindaco, don Gasparo Ruggie[r]o, burgemeester van de kleine stad Monteleone in Calabriö, zijn studeervertrek op en neer. Zijn anders zoo vriendelijk gezicht stond nu somber en opgewonden; hij mompelde eenige onverstaanbare woorden, snelde naar de deur, om zijn vertrouwden secretaris te roepen, maar bedacht zich nog bijtijds, dat hij niet mocht spreken.
‘Diavolo! Een vreeselijke geschiedenis. - Waarom moeten die schurken nu ook juist onze anders zoo rustige en trouwe stad uitkiezen, om tegen den geheiligden persoon van Zijne Majesteit samen te zweren! En ik had er niet het geringste vermoeden van, terwijl de alwetende minister van Politie misschien reeds de geheimste plannen der samenzweerders zwart op wit in handen heeft! Dat kan mij mijn ambt kosten! - Het komt er nu maar op, Zijne Excellentie in mijn huis een schitterende ontvangst te bereiden, maar dit is Eufemia's zaak Hoe voornamer de gast is, des te beminnelijker is zij. Misschien loopt die noodlottige geschiedenis 1 og goed voor mij af.’
Don Gasparo begaf zich naar de kamer zijner gemalin en deelde haar met een paar woorden het verrassende feit mede, dat Z. Exc. de hertog di Nicastro, minister van Politie van het koninkrijk Napels, den volgenden dag in het strengste incognito bij hen zou komen, om een samenzwering op het spoor te komen, die te Monteleone haar middelpunt had.
In weerwil van haar grenzenlooze verbazing vergat donna Eufemia geen oogenblik haar waardigheid als de echtgenoot van het hoofd eener stad van tien duizend inwoners.
‘Gasparo, ik weet, wat ik aan uw betrekking, wat ik aan mij zelf verschuldigd ben! Laat maar aan mij de zorg over, Z. Exc. waardig te ontvangen. Ik heb er een voorgevoel van. dat dit bezoek ons nog geluk kan aanbrengen, wanneer wij maar diplomatiek weten te werk te gaan. Laat mij maar handelen! Nu pas zult ge zien, wat het wil zeggen, een vrouw uit een voorname familie te hebben, die in ieder geval weet hoe ze handelen moet.’
Don Gasparo was te zeer opgewonden, om ditmaal op de honderdmaal herhaalde toespeling zijner vrouw op zijn eigen bescheiden afkomst acht te slaan. Zij mocht voor zijn part zoo hard uitbazuinen als ze wilde, dat ze van een oud adellijk geslacht afstamde, mits Z. Excellentie maar bevredigd werp.
‘Vergeet niet, Eufemia, dat de minister er op staat, dat omtrent zijn persoon de stiptste geheimhouding bewaard wordt. Het welslagen van zijn plan en mijn heele toekomst staat daarbij op het spel. Ook Annunziatia mag niets vermoeden.’
‘Voor de stilzwijgenheid van onze dochter sta ik in. Ik hoop, dat gij er niet aan twijfelt, dat ik haar deze eigenschappen als een der eerste vereischten van den goeden toon heb ingescherpt.’
Don Gasparo maakte een beweging van ongeduld.
‘De koerier deelde mij mee, dat wij den hertog en zijn dienaar morgen bij het vallen van den avond mogen verwachten. Ik laat u nu alleen; ik ben niets op mijn gemak over deze verwenschte ontdekking en wil mijn uiterste best doen, om den minister ten minste een kleine bijdrage tot zijn bewijsstukken te kunnen leveren.’
De volgende dag ging voor het gezin van den sindaco in een koortsige bedrijvigheid voorbij. Don Gasparo verraste alle notabelen van Monteleone met een ongewoon bezoek, wekte aller verbazing op door politieke toespelingen, waar hij zich anders nooit mee ophield, en was bij de op dien dag vastgestelde raadsvergadering zoo verstrooid, dat de vroede vaderen der stad over het gemis aan belangstelling van de zijde des sindaco's bij de benoeming van twee nieuwe politie agenten ernstig het hoofd schudden. En aan het belang dezer zaak viel toch niet te twijfelen: men schreef het jaar 1831 en de staatkundige opgewondenheid der gemoederen had zich zelfs tot in dit afgelegen hoekje voortgeplant, zooals de sindaco zelfs in de laatste gemeenteraadszitting tot motiveering van zijn aanvraag had opgemerkt. Wel bedoelde hij daarmee alleen die staatkundige vluchtelingen, welke zich bij de rooversbenden hadden aangesloten, die als van ouds Calabrië onveilig maakten. Hoe had hij kunnen denken, dat zelfs de burgers der aan zijn hoede toevertrouwde stad zich ooit met zulke afkeurenswaardige dingen konden inlaten!
Donna Eufemia koos den ruimsten en koelsten salon van haar huis met het onvergelijkelijke uitzicht op het wildromantische Sila-gebergte voor de logeerkamer voor haar voornamen bezoeker uit.
Wat vrouwelijke zorgvuldigheid en goede smaak kunnen tot stand brengen, zal onze doorluchtige gast hebben, dacht ze bij zichzelf en smukte het mooie vertrek met alle sierlijkheid en gemak, die haar ten dienste stonden. Maar de zorgen van donna Eufemia strekten zich ook over de ontvangst van den hertog uit, en de geuren, die uit de keuken opstegen, verwekten bij den sindaco de aangenaamste verwachtingen en stelden hem schadeloos voor den soberen maaltijd waarmee hij het vandaag voor lief moest nemen.
De aanminnige dochter des huizes verheugde zich met al de vroolijkheid van haar achttien jaren over deze afwisseling in haar over het algemeen zeer eentonig leven. Jammer maar, dat de minister - want donna Eufemia had haar dochter in het vertrouwen genomen - al een bejaard heer was, die een zoo jong ding ternauwernood een blik waardig zou keuren. Anders had ze er graag den ijverzuchtigen signor Ponzio, die haar reeds, hoewel de moeder zich haar toestemming nog had voorbehouden, als zijn verloofde beschouwde, een beetje mee geplaagd.
Eindelijk was alles voor de ontvangst van den hertog gereed en toen de zon met een laatsten blik op de kust van Calabrië in de zee onderdook. wachtte de sindaco reeds, in de wijdgeopende poort staande, op den doorluchtigen gast. Maar nog wel een vol uur verliep, eer een gesloten rijtuig, door vier paarden getrokken, in snellen draf naderde en voor het huis van den sindaco stilhield. Voor nog de koetsier van den bok was gesprongen, had don Gasparo reeds het portier geopend en begroette met een nederige toespraak zijn superieur, die hem hartelijk de hand schudde en zich daarna tot den postiljon wendde:
‘Kijk dus nog eens goed uit, je zal er later geen schâ bij hebben’ - hij liet een goudstuk in de hand van den koetsier glijden - ‘en breng het mij hier als je 't vindt.’
‘Heeft Uwe Excellentie iets verloren?’ vroeg don Gasparo vol ijver.
‘Een kleinigheid; bij de laatste pleisterplaats is mijn beurs verdwenen.’
‘Per bacco, een kleinigheid!’ riep de postiljon uit, - ‘driehonderd zechinen.’
‘Nu, nu, dat zal wel terecht komen,’ zei de minister en beklom, door zijn dienaar gevolgd, de breede stoep. In den corridor trad hem donna Eufemia, in een slee[p]end sieraad van brocaat, den doorzichtigen kanten sluier op de nog zwarte haarvlekken vastgemaakt, tegemoet. De zacht blozende Annunziata hield zich bescheiden ter zijde.
‘Mijn echtgenoote donna Eufemia,’ stelde de sindaco haar voor.
‘Geboren barones del Rivo,’ vulde donna Efeumia, met grandezza een buiging makend, aan.
‘Onze dochter Annunziata,’ vervolgde don Gasparo.
De hertog kuste ridderlijk de hand der trotsche dame, die tot haar niet geringe verbazing een jongen, slanken heer voor zich zag, wiens sierlijke zwarte knevel en vurige blikken volstrekt niet beantwoordden aan het ernstige gelaat en de hooge jaren, die naar haar meening van zijn hooge waardigheid onafscheidbaar waren.
‘Zoo jong en mooi en een zoo hoogen post,’ dacht zij vol bewondering en beantwoordde de heusche toespraak van den minister met de beminnelijke verzekering, hoezeer zij zich door het bezoek van haar doorluchtigen gast vereerd gevoelde. Daarna geleidde de huisheer hem naar zijn kamer.
‘Wenscht Uwe Excellentie niet een kleine versterking, misschien iets kalmeerends?’ vroeg don Gasparo.
‘Iets kalmeerends?’ herhaalde de hertog verbaasd.
‘Ik dacht, na de vermoeienis der reis en de ontroering over het verlies...’
‘Het reizen ben ik gewoon,’ lachte de minister, ‘en wat mijn verloren beurs betreft, daar maak ik me niet ongerust over; we hebben wel gewichtiger dingen weer in orde gebracht. De eenige onaangenaamheid is maar, dat ik voor het oogenblik zonder geld ben. Er is hier toch zeker wel een bankier, tot wien ik mij kan wenden?’
‘De eenige bankier in onze stad heeft voor eenige dagen bankroet gemaakt, maar het spreekt van zelf, dat ik mij ter beschikking van Uwe Excellentie stel.’
‘Welnu, mijn waarde gastheer,’ zei de minister, dan is de zaak op de eenvoudigste manier opgelost - honderd zechinen tegen een schuldbekentenis.’ De sindaco protesteerde tegen dit laatste op de krachtigste wijze.
Het avondmaal werd in de aangenaamste stemming gebruikt. De hertog di Nicastro verzekerde de overgelukkige dame Eufemia, dat hij zelfs aan de koninklijke tafel niet beter gegeten had, en verhaalde zulke belangwekkende bijzonderheden uit het leven der woelige hoofdstad, dat de sindaco het dreigende spook der samenzwering geheel vergat en de blikken der beminnelijke Annunziata telkens weer op den hoogen gast gevestigd waren. Van zijn eigen zaken sprak hij met een beminnenswaardige openhartigheid en beantwoordde de vraag naar de hertogin, zijn gemalin, lachend met de verzekering, dat zijn hart nog vrij was en de staatszaken hem geen tijd hadden gelaten, aan zijn eigen geluk te denken. De volle gunst van donna Eufemia verwierf hij zich, toen hij op de antieke zilveren fruitschaal zijn opmerkzaamheid vestigde en, naar het wapen wijzend, vroeg:
‘Zeker een kostbaar erfstuk?’
‘Uit den familieschatder baronnen del Rivo,’ zei donna Eufemia met trotsche houding.
‘Ja, het eenige wat er van over gebleven is,’ merkte don Gasparo gemoedelijk lachend op.
Zijn echtgenoote wierp hem een vernietigenden blik toe. ‘De baronnen del Rivo waren langen tijd een vermogend geslacht; eerst tegen het einde der vorige eeuw heeft onze familie het grootste gedeelte van haar bezittingen verloren. Mijn grootvader, een zonderling, heeft toen een schat aan louter goudstukken begraven, maar de daarop betrekking hebbende papieren zijn in den veelbewogen tijd van koning Murat zoek geraakt.’
‘En niemand kent meer de plaats, waar de schat verborgen is?’
‘Het heele paleis werd herhaaldelijk zeer nauwkeurig onderzocht, maar nergens was een spoor van een geheime deur of luik te ontdekken, zoodat men eindelijk van verdere navorschingen afzag.’
‘Bestaat het paleis nog?’ vroeg de minister met groote belangstelling.
Uwe Excellentie vereert het met uw tegenwoordigheid,’ antwoordde don Gasparo. ‘Ik heb het huis bij mijn huwelijk gekocht, maar me om die dwaze tradities nooit bekommerd.’
‘Daar heeft u goed aan gedaan,’ meende de hertog. ‘Bovendien behoort u de grootste schat der familie del Rivo ook zonder dat reeds toe,’ vervolgde hij, een buiging voor donna Eufemia makend. ‘En het heerlijke kruis met briljanten, dat u draagt, is geen erfstuk van de del Rivo's? Ik moet bekennen, dat ik een belachelijke voorliefde voor dezen koning onder de edelgesteenten heb,’ verontschuldigde zich de minister.