Pastoor Kneipp van Wörishofen.
Den 25en October dezes jaars werd pastoor Kneipp benoemd tot geheim-kamerheer van den Paus. De pastoor zat dien middag in den refter van het Dominicaner-klooster, toen een Zuster binnentrad met de boodschap, dat er een deputatie gekomen was om hem geluk te wenschen ‘Ik heb er niets tegen,’ zei de pastoor gemoedelijk. Een oogenblik later traden de te Wörishofen verblijf houdende Fransche priesters binnen, die hem geluk wenschten met de hooge onderscheiding, hem uit Rome ten deel gevallen.
‘Maar wat is er toch gaande, mijnheer pastoor?’ vroegen de gasten, die met hem aan tafel zaten. ‘Ik weet het niet,’ antwoordde hij, ‘vóór het eten heb ik een brief gekregen, maar heb hem nog niet gelezen,’ en hij legde een brief op tafel, met een groot lak gesloten. Die brief bevatte zijn benoeming.
Toen stroomden de gelukwenschen van alle kanten toe tot grooten schrik van den eenvoudigen pastoor. 's Avonds zou een klein, in 't wit gekleed meisje een versje voor hem opzeggen en begon met het plechtige: ‘Monsignore.’ - ‘Kom, vooruit maar,’ zei Kneipp een beetje gemelijk. Het kind verschrok en had moeite haar versje te voleindigen.
Wij twijfelen niet of het zal den lezers welkom zijn in de Katholieke Illustratie het portret aan te treffen van den nederigen, ietwat ruwen, maar goedhartigen dorpspastoor, wiens veeljarige verdiensten voor de lijdende menschheid door den Paus met zoo hooge onderscheiding werden beloond.
Pastoor Kneipp van Wörishofen is voor onze lezers zeker geen onbekende. Sinds een vijftiental jaren heeft het kleine Beiersche dorp een Europeesche vermaardheid verkregen, een Europeesche niet alleen, maar zelfs uit Amerika en Afrika stroomen de zieken toe om genezing te vinden bij den eenvoudigen priester, die niet eens een diploma van geneeskundige kan vertoonen. Hoe is pastoor Kneipp tot die wereldvermaardheid gekomen? Gezocht heeft hij ze niet, verre vandaar. Hij hielp met zijn waterkuur enkele landlieden, die te arm waren om een dokter te betalen, of die tevergeefs bij den geneesheer heil hadden gezocht; de toevloed groeide aan; er kwamen andere zieken, die, steunend op hun fortuin, hoopten het eerst geholpen te worden - met honderden en duizenden werden zij afgewezen; de arme en ongelukkigen gingen vóór.
Toen pastoor Kneipp de assistentie kreeg van meerdere doctoren, konden er vanzelf meer zieken geholpen worden en bij duizenden en nogmaals duizenden stroomden lieden uit alle rangen der maatschappij naar het eenzame Zwabische dorp. En wat was vaak de belooning van pastoor Kneipp voor de zorgen, aan zijn tallooze zieken besteed? ‘Geen gewin, maar onberekenbaar tijdverlies; geen eer, maar eerroof en verdachtmaking, geen dank, maar vaak grove ondank, spot en hoon,’ zegt hij zelf in de voorrede van het alom verspreide werk: ‘Mijn Waterkuur.’ Het is alleen belangelooze toewijding en priesterlijke naastenliefde, die hem aanspoorde, naast de genezing der ziel ook de genezing van het lichaam te behartigen, en dit alleen is voldoende om vele smalers tot zwijgen te brengen.
Het ligt niet in ons plan, hier na te gaan, in hoeverre de voorschriften van den pastoor rijmen met de uitspraken der moderne wetenschap; dat mogen de dokters onder elkaar uitmaken; maar wij zijn van hetzelfde gevoelen als de pastoor, wanneer hij zegt, dat het den zieke volkomen hetzelfde is. of hij door een flesch medicijn dan wel door een gieter water genezen wordt. De ontzaglijke toevloed van zieken, de menigte doctoren, die in alle landen van Europa en in Amerika de Kneippsche methode volgen, maar vooral de belangeloosheid van den pastoor zelven waarborgen genoeg dat hier geen ‘kwakzalverij’ in het spel is.
Pastoor Kneipp was zelf zijn eerste patiënt.
In 1821 te Stephansried geboren, ging hij op 21-jarigen leeftijd de wereld in om te zoeken of er iemand was, die hem de middelen wilde verschaffen om te studeeren. Hij was de zoon van een armen wever; maar een hoogere bestemming wachtte hem: priester wilde hij worden. De toenmalige kapelaan van Groenenbach, prelaat Matthias Merkle, ontfermde zich over den jeugdigen Sebastiaan en gaf hem twee jaren lang privaat-les, waarna hij in het gymnasium kon worden opgenomen. Daar studeerde hij met zeer veel moeite, maar zonder hoop op goeden uitslag. Na vijf jaren van ontbering en inspanning was hij naar ziel en lichaam geknakt.
‘Eens,’ zoo verhaalt hij zelf, ‘haalde vader mij af in de stad en nog klinkt mij in de ooren het woord van den herbergier, bij wien wij aanlegden:
‘Wever, wever!’ zeide hij, ‘het is de laatste keer, dat gij den student afhaalt.’ De kastelein was de eenige niet. Velen deelden met hem dezelfde meening.’ Een destijds beroemd militair arts bezocht hem 90 maal in het voorlaatste jaar van zijn studietijd en in het laatste jaar meer dan 100 maal. Maar zijn geneeskundige kennis vermocht niets tegen die kwijnende ziekte.
Kneipp was nu 28 jaar. Zou bij zijn ideaal, het Priesterschap ooit bereiken?
Op zekeren dag viel hem een eenvoudige brochure in handen, die over de watergeneesmethode handelde. Hij begon te lezen en vond er ongelooflijke dingen in; ook voor dezelfde ziekte, waaraan hij zoolang reeds sukkelde, werd een geneesmiddel opgegeven. Dat gaf hem nieuwe hoop. De dokter kon hem toch niet helpen, dus het water maar ter hulp geroepen. Anderhalf jaar lang volgde hij de ruwe aanwendingen, die in dat boekje werden opgegeven; ze schaadden hem wel niet, maar hij dacht toch ook niet dat ze nuttig waren; zijn toestand werd echter niet slechter en dat gaf moed.
In 1850 ontmoette hij in 't Georgianum te Munchen een armen zieken student, die door den dokter was opgegeven. Hem deelde hij zijn geheim mede en beide zochten nu in 't water hun genezing De uitwerking was verrassend. De zieke collega was weldra hersteld, Kneipp zelf gevoelde zich langzamerhand aansterken en smaakte eindelijk het geluk in 1853 tot priester te worden gewijd.
Door zijn ziekte had hij geleerd medelijden te hebben met het lijden van anderen. Was het een beschikking Gods, die hem dat oude geschrift over de water geneesmethode in handen deed vallen? Zoo althans beschouwde hij het; aan het water had hij zijn leven te danken, het water zou hij gebruiken tot genezing van anderen.
Dertig jaren lang heeft hij aan de volmaking van zijn waterkuur gearbeid, driemaal is hij van systeem veranderd, totdat zij eindelijk werd, wat zij in zijn oogen wezen moest: een eenvoudige, gemakkelijke, vooral zachte toepassing van het water.
In 1855 werd Sebastiaan Kneipp kapelaan en in 1881 pastoor te Wörishofen, het groote veld zijner werkzaamheden.
Het portret van den 72jarigen grijsaard, dat wij onze lezers bieden, vertoont hem nog in zijn volle kracht. De ouderdom heeft zijn gestalte niet gebogen, zijn stemkracht niet verzwakt, zijn ijzeren gestel niet ondermijnd; geheel zijn uiterlijk boezemt vertrouwen in voor de geneesmethode, die hij voorstaat en die hem veroorlooft op zoo hoogen leeftijd een werkkracht te ontwikkelen, die verbazing wekt.
Reeds vóór vijf uur als zijn honderden patiënten in en om Wörishofen (want het dorp is te klein om allen te herbergen) nog in de veeren liggen, staat pastoor Kneipp op om zijn brevier te bidden. Tegen halfzes gaat hij naar de klooster-kerk om de H. Mis te lezen, maar 't kan zoo vroeg niet zijn of er ligt toch al een of andere kuurgast op den loer om hem raad te vragen. Na de Mis ontbijt hij in 't klooster, waar eenige geestelijken hem reeds opwachten. Terwijl hij zijn mout-koffie drinkt, wordt hij vergast op talrijke ziekte-verhalen en op brieven waarin hem om raad en voorschriften wordt gevraagd. Bij de deur staan intusschen weer eenige patiënten te wachten, tot hij naar de pastorie gaat en hij kan er zeker van zijn onderweg nog menig keer te worden aangesproken. Dan fronst hij wel eens de dikke wenkbrauwen, geeft een barsch antwoord of bromt iets van: ‘onbeschaamdheid,’ maar terzelfder tijd komt zijn medelijden met de zieken weer boven en bereidwillig staat hij zijn lastige ondervragers te woord.
Nieuwe bezigheden wachten hem op zijn kamer. 't Is een langwerpig vierkant vertrek met vier ramen; een tafel, een lessenaar, een ledikant, een sofa en eenige stoelen voltooien het ameublement. Een kruisbeeld en eenige platen sieren de witte muren; pronk of pracht is in die kamer niet te vinden; eenige portretten op den lessenaar getuigen van de dankbaarheid van genezen patiënten. De sofa ligt opgestapeld met brieven, want Kneipp ontvangt er dagelijks 60 à 80; zijn secretaris heeft werk genoeg ze te lezen en wacht nu op de dictaten van den pastoor.
Nauwelijks is Kneipp met zijn secretaris aan den arbeid of er wordt aan de deur getikt. ‘Herein’ klinkt de forsche stem van den pastoor: er zijn weer zieken, die hem komen consulteeren. Allen afschepen is onmogelijk, maar het schrijfwerk raakt er mee ten achteren. Eindelijk is het 8 uur, de tijd voor de Spreckstunde. Voor de deur der zaal staat reeds een groote menigte ongeduldig te wachten en te dringen om er het eerst in te komen. Eindelijk komt de langverwachte; een fluweelen mutsje dekt zijn dichte grijze haren en een wijde toog omhult zijn gedrongen gestalte.
Met vasten stap treedt hij binnen en neemt plaats aan de tafel tegenover de deur der zaal. Drie uur lang, somtijds nog langer, hoort hij niets dan de verslagen van allerhande ziekteverschijnselen, doet hij niets dan voorschriften dicteeren, terwijl hij nu en dan in zijn plat Zwabischen tongval op scherpe, doch gemoedelijke wijze de modezucht zijner bezoekers, vooral zijner bezoeksters hekelt.
Over elven is het spreekuur geëindigd en gevoelt Kneipp zich nog krachtig genoeg om begietingen te geven aan zijn voornaamste patiënten. Ook de joodsche geldkoning Rothschild heeft in de historische klooster-keuken den koud waterstraal van den pastoor ontvangen.
Heeft hij eindelijk tijd gevonden om een eenvoudigen maaltijd te nemen, waarbij hij nooit iets anders drinkt dan water, dan begint het spreekuur opnieuw en na afloop daarvan dient hij weer eigenhandig begietingen toe. Nog is zijn arbeid niet geëindigd. 's Avonds houdt hij voor de verzamelde kuurgasten een voordracht over een of ander punt der gezondheidsleer, tal van personen komen hem nog om een onderhoud verzoeken en eerst laat in den avond kan pastoor Kneipp uitrusten van zijn vermoeiende werkzaamheden en zich sterken voor de taak van den volgenden dag.
En ondanks al die drukkende bezigheden vindt hij nog tijd om werken te schrijven over landbouw, vee- en bijenteelt; geeft hij tal van boeken uit over gezondheidsleer, zooals het alom verspreide werk: ‘Mijn Waterkuur,’ waarvan meer dan 300.000 Duitsche exemplaren bestaan en dat in alle Europeesche talen is vertaald en is hij een ijverig medewerker van de ‘Kneipp-Blätter’ en den ‘Sebastian Kneipp-Kalender. Het kan dan ook geen verwondering wekken als iemand de vraag stelt: Hoe is het mogelijk dat Kneipp tijd vindt om zijn plichten als pastoor te vervullen?
Toch is hij priester bovenal, en voor alles gaat hem het heil der menschelijke ziel ter harte, zooals hij zelf zegt met die overtuiging, welke uit elk zijner woorden spreekt. Wordt hij bij een zieke geroepen, hij laat oogenblikkelijk gieter en waterkan staan, onderbreekt zijn spreekuur en snelt heen om te doen wat zijn plicht hem gebiedt. Wordt