De Nieuwe Belgische Illustratie. Jaargang 10
(1893-1894)– [tijdschrift] Nieuwe Belgische Illustratie, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermdDe vaandeluitreiking op het Malieveld.Het was den 21en September een groote en beteekenisvolle dag voor het geheele land, een dag, waarop overnieuw het verbond werd bezegeld, reeds voor eeuwen tusschen Oranje en Nederland gesloten. En te treffender was het schouwspel, nu de eed van trouw, aan de nieuwe vaandels gezworen, de laatste afstammeling van het roemruchte Huis van Oranje gold, die als Kind, te meer aanspraak heeft op en behoefte aan ons aller liefde en toewijding. Zeker, die dag was op de eerste plaats heuglijk voor ons leger, dat met nieuwe vaandels en standaarden werd begiftigd; maar bij het leger sloten zich aan de breede massa's van het volk in al | |
[pagina 151]
| |
zijn geledingen, of liever, het leger vertegenwoordigde hier het heele trouwe volk van Nederland in al zijn rangen en standen, en den eed van trouw spraken met het leger alle Nederlanders uit, die het koningschap der Oranjes bij de gratie Gods als het symbool onzer vrijheid en onzer rechten beschouwen. Wij zeiden reeds, dat de dag der vaandeluitreiking een heuglijke dag was. Aan het vaandel toch zijn de tradities van een korps verbonden; het vaandel is het lichtpunt, waarheen aller blikken gewend zijn, het zinnebeeld van eer en plicht, van moed en dapperheid Maar de oude vaandels, waarvan sommige in het dichtste strijdgewoel van de trouw en den moed onzer soldaten getuige zijn geweest, waaraan voor allen roemvolle herinneringen zijn verbonden, daar ze voor bijna een halve eeuw door den ridderlijken koning Willem II werden uitgereikt, - deze vaandels waren versleten, van hun luister beroofd en door hun uiterlijk voortaan ongeschikt, verder de regimenten te vertegenwoordigen. Toch lag er iets weemoedigs is, die oude banieren met haar foedralen te zien omhullen, en menig oud-gediende zal het vaandel, dat bij den Tiendaagschen Veldtocht tegenwoordig was, dat bij de verdediging der Citadel aller moed tot het uiterste ongebogen staande hield, in den geest een hartelijk vaarwel toegeroepen en een traan aan zijn nagedachtenis gewijd hebben. Maar die opwelling van weemoed werd weggevaagd door de vorstelijke hand, die de nieuwe vaandels uitreikte en, met het Metalen Kruis en de Citadel-medaille, al de roemrijke tradities en herinneringen van de oude banieren daarop overbracht. Nog een anderen zin had deze plechtigheid. Hadden de oude vaandels onder de voorgangers onzer beminde koningin hun plicht gedaan, de nieuwe zijn het zinnebeeld van onze trouw aan de laatste loot van den Oranjeboom, die sedert drie eeuwen ons land heeft overschaduwd. De frissche kleuren, het schitterend goud en borduursel doen ons denken aan de jeugdige vorstin, voor wie grijze veteranen en jeugdige soldaten met dezelfde geestdrift bereid zijn, hun bloed te vergieten, wanneer zij in tijden van gevaar haar getrouwen mocht oproepen ten strijde. Uit de bladen heeft men de bijzonderheden omtrent deze plechtigheid kunnen lezen; wij behoeven er dus niet bij te blijven stilstaan. Maar wel willen wij hier de koninklijke woorden in herinnering brengen, door H.M. de Regentes na de uitreiking der vaandels tot het leger gesproken: ‘Officieren, onder-officieren, korporaals en soldaten. ‘De plechtigheid, waarvoor wij hier te zamen kwamen, geeft Mij een welkome aanleiding U de verzekering te geven der oprechte gehechtheid van de Koningin en van Mij aan het Leger. ‘God geve dat de nieuwe Vaandels en Standaards, zooeven door de Koningin uitgereikt, slechts in tijden van vrede en voorspoed mogen worden gedragen, als het zinnebeeld van datgene, wat ons allen heilig is: de eer van het leger, dat is de eer van het Vaderland. ‘Maar indien ooit, wat God verhoede, een zwaardere taak van U mocht worden gevraagd, dan, Ik ben er van overtuigd, zal geen offer U te groot zijn voor de handhaving van ons onafhankelijk volksbestaan. ‘Niemand onzer zal voorzeker dit plechtig oogenblik ooit vergeten, toen Neerlands jonge Koningin, omringd door een getrouw leger en ten aanschouwen van een getrouw volk, de nieuwe vaandels en standaards uitreikte. ‘Die Vaandels, die Standaards, gij zult ze hoog houden onder alle omstandigheden tot eer van ons volk, tot heil onzer Koningin en van het ons allen dierbaar Vaderland.’ En zeker waren de woorden uit ons aller hart gegrepen, die de minister van Oorlog, kolonel Seyffardt, als antwoord daarop uitsprak: ‘Majesteiten! ‘Het is mij een onschatbaar voorrecht aan Uwe Majesteiten, namens het Leger, eerbiedig en oprecht dank te mogen betuigen voor de groote eer, zoo even aan de Landmacht bewezen. ‘Het plechtig oogenblik van de uitreiking der nieuwe vaandels en standaards door de hand van Neerlands beminde jeugdige Koningin en van de hooggewaardeerde toespraak van onze geliefde Koningin-Regentes, zal ons onvergetelijk zijn. ‘Wij zullen die vaandels, die standaards, bewaren als een heilig onderpand van onze Koningin, in tijden van vrede en voorspoed, maar ook - mocht het noodig zijn - in de ure des gevaars. ‘Dan zal de aanschouwing van die vaandels en standaards ons bezielen tot navolging van de groote daden, waarin de vorsten van ons dierbaar Stamhuis van Oranje sinds eeuwen zijn voorgegaan. ‘Rondom die vaandels geschaard, zullen wij steeds onzen plicht doen, tot heil des Volks, tot eer van Koningin en Vaderland. ‘Wij allen, hier tegenwoordig, bezegelen deze belofte met den uitroep: ‘Leve de Koningin! Met dezen kreet stemden de soldaten, en niet minder van harte de ontzaglijke menigte van toeschouwers in, door een driewerf herhaald donderend ‘Hoezee!’ dat zeer zeker onze beminde koninginnen zal overtuigd hebben van de gevoelens, waarmee haar onderdanen bezield zijn. En als om van deze gevoelens nog eenmaal rekenschap te geven en ze uit naam van heel het trouwe volk plechtig te herhalen, schreef de staatsraad mr. Heydenrijck eenige dagen later een artikel in het Haagsche Dagblad, dat door de pers eenparig met instemming werd overgenomen. Ook ons is het een behoefte, die vaderlandlievende woorden, waaruit de helderziendheid van den staatsman en de trouw van den ridder spreken, hier te herhalen: ‘Het lieve meisje, - schreef mr. Heydenrijck - dat de kroon draagt, wekt des te meer de herinnering op aan hetgeen eenmaal groot was en ons Vaderland ten zegen, naarmate zij zelf er minder aan kan denken; de poëzie, zou ik durven zeggen, ligt gedeeltelijk in dat tragische, terwijl de kinderlijke, reine, nieuwsgierige blik, geheel aan het tegenwoordige gehecht, maar schijnende te staren op het geheim der volgende tijden, de tegenstelling vormde in het dichterlijk geheel. De vrouw des volks is trotsch op haar kind! Zie, bij eene of andere feestelijke gelegenheid, hoe zij het vertoont, tegen elk ongeval beschermt, zorgt, dat alles in de plooi zij en blijve!! Was dat bij de regentes-moeder anders op dezen gedenkwaardigen dag? Neen.... men zag het tegendeel en dat volmaakte den indruk! Wat hangt er ook al niet aan het leven van dat kind, voor die moeder en voor ons? Zoo niet het bewustzijn, dat, wil het kleine en het zwakke worden wat het wezen moet, willen onze volkseenheid, ons volksbestaan, de veiligheid, de rust, de bloei van ons Vaderland verzekerd zijn; allen, allen, zonder onderscheid de handen moeten ineenslaan en onbaatzuchtig weg, vol wederzijdsche liefde, samen werk en tot steun, versterking van den troon; - dan zou het mannelijk, ridderlijk gevoel van allen, leger, hoogere en lagere ambtenaren, burgers, werklieden, tot de schamelen toe, in verrukking en tot heldhaftige besluiten gebracht zijn geworden door: de vrouw, d.i. het meisje en de moeder! Van een Champ de Mars, van een Champ de Mai der voorlaatste tijden had de plechtigheid niets. Wij hebben iets dergelijks gelukkig ook niet noodig. Een ander treffend feit uit de achttiende eeuw kwam mij voor den geest. Het is overbekend. Moriamur pro Rege nostro Maria Theresia ‘tot in den dood voor onzen KoningGa naar eindnoot(1) Maria Theresia’ klonk het uit de borst der Hongaren, toen de dochter van Karel VI, met haar kind in den arm, een beroep kwam doen op hun trouw en aanhankelijkheid. De omstandigheden verschillen, zeer zeker, en geheel in het voordeel van ons koningshuis, van ons. Maar men begoochele zich niet. Nevel is er... en van alle kanten. Van verdere aanwijzing onthoud ik mij. Wien zou ik daaromtrent iets leeren? Daarenboven, wie, in onzen Europeeschen dampkring, is zeker van den dag van morgen? De bliksem werkt zoo snel! Dat alles scheen ons leger te voelen, toen het de vaandels, de vexilla, de symbolen van ‘houw en trouw’ in ontvangst nam, met een geestdrift, die sprak uit het gelaat, tot van den minsten soldaat; uit elke figuur, uit elke beweging, uit elken klank van het militaire schouwspel! Maar nog eens: niet uitsluitend op het leger komt het aan. De gedachte, die ten grondslag strekte aan het feest en kwam van Boven, was breeder; voortreffelijk, vlekkeloos uitgewerkt als zij werd omvatte zij alle elementen, alle krachten der natie. Ook de eerste dienaren der kroon, ook haar raadgevers, ook de vertegenwoordigers des volks waren genoodigd. De wetgever dus was daar, een waarborg, dat hetgeen in die plechtige stonde werd bevestigd of gesticht, niet zou worden prijs gegeven voor een ‘volkswaan van den dag,’ maar beveiligd en tot groei en bloei gebracht met de wijsheid, de kalmte, de voorzichtigheid, het beleid der Vaderen, zij het ook, dat de rechten, de behoeften der misdeelden, die buiten stonden, juist daarom in de eerste plaats, moeten worden onderzocht, overwogen, hehartigd! Feest van gezagshuldiging, feest van herinnering, en hope, van trouw en manneneer, maar ook feest van verbroedering der standen, van vrede en van liefde jegens de twee Hooge Vrouwen, die onder onze hoede staan, maar ook jegens den minste der minsten - mogen uw galmen, uw indrukken niet versterven, maar ons, het leven lang, prikkelen tot daarmede overeenstemmende daden!!!’ Wij hebben dan ook gemeend, dat de Katholieke Illustratie, die sedert een kwarteeuw bij iedere gelegenheid van haar hoogachting en vereering voor ons roemrijk Vorstenhuis heeft blijk gegeven, niet mocht achterblijven, om dit heuglijk feit, waaraan het heele Nederlandsche volk in persoon of in den geest deelgenomen heeft, in woord en beeld te gedenken. |
|