onzer gravure. Tot dusver heeft hij een leventje gehad als een vischje in het water of een vogeltje in het bosch. Niets kon hem deren; maar och Heer, wat is dat alles veranderd sinds hij leerde kennis maken met die plaag voor de dartele jeugd - de school met haar ap- en dependenties, haar dwang van stilzitten en opletten, haar zwarte borden vol witte letters en cijfers, haar leien, boeken en schriften, en vooral haar verwenschte sommen, die zooveel hoofdbreken kosten.
Van dat oogenblik kent ook hij den ernst des levens, en wie daarmee mocht willen spotten, moet hem maar eens bespieden op het oogenblik, dat hij met kommervolle blikken over zijn lei zit gebogen, verlegen op zijn griffel knabbelend en zich vruchteloos aftobbend om de ‘uitkomst’ te vinden van de verbijsterende cijferverwikkeling, die de meester hem ter oplossing mee naar huis heeft gegeven.
Waarlijk onze Hildebrand had geen ongelijk, toen hij ons medelijden inriep voor de ‘kinderrampen’, die intusschen misschien een nuttige voorbereiding zijn, door een alwijze Voorzienigheid beschikt, om de zorgelooze jeugd zachtjes aan te harden tegen den ernst des levens.