gens het binnenste van den stam; dat toont de snijvlakte. Bij den dennenstam b.v., mogen de ringen niet te dicht bij, noch te ver van elkander staan. Staan zij te ver, dan vloeit de toon te veel uiteen; staan zij te dicht, dan komt de toon niet tot zijn recht. Op den bovenkant der viool, dus het dunne dekblad, werkt de toon.
Anders is het bij den bodem van ahornhout. Daar heeft de toon niets mee uit te staan; dat is maar een zaak, die de sierlijkheid der viool bevordert. Hoe meer houtvlammen er in het hout zijn, des te mooier is de ahorn. Het hout wordt naar het hart van den stam gesneden, dus in wigvormige stukken.
Vroeger werden er vele goede stammen in de rijke bosschen van Mittenwald zelve gevonden; die zijn nu echter reeds alle verbruikt en de aanschaffing daarvan baart vele moeielijkheden. De stammen, die men nu gebruikt, komen uit Gallicië en Hongarije. De transportkosten bij vroegere tijden vergeleken, verhoogen de onkosten aanzienlijk.
Een paar schreden van den molen staat geheel afgezonderd en alleen op het veld, een houten gebouw. In het dak zijn talrijke luiken. alle geopend, waardoor de zon schijnt. Dat is het drooghuis. Daar wordt het geneden hout opeen gestapeld, waarna het, om voor de bewerking geschikt te worden, eerst goed moet drogen; daarom staat ook dat gebouw, voor brandgevaar, geheel alleen.
Dáár liggen de gezaagde stukken op elkander gestapeld. Vijftigduizend ahornbladen, (vioolbodems) liggen hier en blijven twaalf of vijftien jaren lang liggen. Ginds, die dek- en onderbladen van de contra-bassen moeten zelfs twintig jaar op hun bewerking wachten. Geen assurantie kan de brandschaden hier dekken, want de fabrikatie zou vele jaren stil moeten blijven staan, zonder dat er iets gedaan kon worden. Het drogen moet enkel door lucht en zon geschieden; scheikundige bewerkingen, zoo menigmaal toegepast, brengen het hout maar schade toe.
Nu gaan wij naar de werkplaatsen en voorraadschuren.
Daar zien wij weder de dekbladen en bodems; nu echter gereed, reeds afgewerkt en ineengezet, doch nog wit, en niet gelakt of gevernist. Dat doen de huisarbeiders. De fabrikant geeft hun uit het drooghuis een gesneden stuk hout mede dat tehuis door hen met kleine werktuigen bewerkt wordt, en het afgewerkte stuk brengen zij den fabrikant terug.
Het eene stuk wordt zorgvuldiger, met fraaier wendingen en bochten bewerkt dan het andere, dat minder fraaie krullen en vooruitstekende punten heeft. Het ligt dus aan het hout, of de viool duur of goedkoop is; is het hout goed, dan is de viool duur; is het niet zoo goed, dan wordt de viool goedkoop. Dat noemt men nu het lichaam van de viool.
Eén arbeider levert van twee tot zes zulke lichamen in de week, al naar gelang de duurte of goedkoopte der waar. Een vlijtig arbeider verdient alzoo per dag omtrent f 2,00.
Ook hier wordt de arbeid verdeeld. De een maakt het lichaam, een ander den toets, die eenvoudig met de schaaf wordt bewerkt, een derde vervaardigt de schroeven en onder aan den hals de krul, een vierde de kam. De toetsen en de schroeven worden bij de goede violen uit ebbenhout van Madagaskar en bij de goed koopere uit geverfd pereboomenhout gemaakt.
Dat alles is het gewone werk van draaiers en snijders.
Laten wij nu naar een werkplaats gaan, waar de violen, het lichaam en de hals in elkander gezet worden. Beide, de lengte van den hals en die van het corpus, moeten in een bepaalde verhouding staan, en zijn dikwijls niet even lang. Dit is een belangrijk punt, want de juiste trilling der snaren hangt er van af; die verhouding is echter een fabrieksgeheim, en wordt nooit verklapt.
Nu naar de lakkers. Hier staan en liggen de instrumenten, violen, violoncellen en bassen, geel, rood en bruin, in alle schakeeringen nog blinkend en nat. Ook het lak is een geheim. Hoe vuriger en doorzichtiger de laag is, zóó, dat zij de aderen van het hout niet bedekt, des te mooier.
De goedkoope violen worden maar één maal gelakt, en zijn onmiddellijk droog. De betere worden een paar maal bestreken met eene andere soort lak en buiten, onder een beschuttend zonnescherm, te drogen gehangen. Dat is een heel aardig gezicht; hier hangt de lucht werkelijk vol violen. De goede violen kunnen dus enkel in den zomer gelakt worden. Met iedere bestrijking wordt de kleur vuriger en fraaier.
Het zij opgemerkt, dat er in Mittenwald een vioolmakersschool bestaat, waar de arbeiders gevormd worden. Na voltooiing der studiën moet de leerling als proefstuk, alléén een viool maken. Slechts lieden, in Mittenwald geboren, neemt de school op, evenals de fabrikanten enkel bewoners van het dorp in hun dienst hebben.
Nu naar de magazijnen.
Op lange, hooge, kolossale stellingen liggen hier de instrumenten opgestapeld, deels verpakt in stroopapier, deels nog onverpakt. Acht duizend violen worden daar bewaard, waarvan de meesten naar Amerika en Engeland, maar vele ook naar Zwitserland, Frankrijk en Italië gaan. De kleur is over 't algemeen, naar Italiaansch monster, zeer licht en wordt ook zóó het liefst gezien. Een deel is donkerbruin en voor Amerika bestemd, want elk land heeft zijn eigen smaak.
Daar zijn ook de verschillende modellen.
Dit, met die eigenaardige houtteekeningen, de zoogenaamde vogeloogen, en de hooge, sierlijke welving, is het model Steiner. Dat, met die ornamenten in den bodem, het model Maccini. Ginds, met die stijve F-gaten en die lompe krul met bijzonder kleine hoeken, het model Guarneri. Hier, die groote hoeken en sierlijke krul, juist het tegendeel, het bevallig model van den sierlijk werkenden Amati. En daarop volgt het model van Matthias Klosz. met de ietwat plompe en breede vormen.
Het fraaiste van alle echter en dat den zegepalm behaalt, is het model van meester Stradivarius, met zijn heerlijke bochten, die men niet beschrijven, maar slechts bewonderen kan. Naar zijn model worden thans ook nog alle violen gemaakt. Tot heden is hij onovertroffen gebleven, en dien roem kan niemand hem ontnemen.
De verzending uit Mittenwald bedraagt jaarlijks ongeveer twintig duizend violen ter waarde van zesmaal hondderdduizend gulden, ongerekend de andere instrumenten, zooals cithers en luiten, die ook in Mittenwald gemaakt worden.
Er zijn daaronder violen van f 2 50, maar ook van f 180. Op zulk een speelt professor Ahana, concertmeester der koninklijke kapel te Berlijn. Dat is reeds een zeer uitstekende viool. Hoogere prijzen betaalt men slechts voor rariteiten en die hebben alleen waarde voor liefhebbers, als kunststuk, doch hebben met den toon der viool niets te maken.
De voorliefde voor zoogenaamde oude, bespeelde violen is slechts bijgeloof. De hoofdzaak is, dat de viool gedurig bespeeld wordt, waardoor het hout zijn bocht niet verliest, ongeveer evenals men zijn laarzen gedurig dragen moet, wil men het leder niet hard doen worden.....
Over den straatweg trekken hoogbeladen wagens voorbij. Het is hooitijd, daar Wieomad genoemd Roodbonte ossen met merkwaardig lange, afhangende ooren, trekken de wagens. Boven op het hooi zit de vioolmaker, forsch en bruin, want in den hooitijd maakt hij geen violen. Nu is het avond geworden. Een eentonig gezang dringt uit de huizen en achter de vensters staan knechts, meiden en kinderen.
Zij verrichten het avondgebed.
De sneeuw der Tiroler bergen wordt met een helder rozerood overgoten; dan verbleekt het; de volle maan komt op, en werpt hare zilveren stralen in het dal. De toon eener viool dringt eenzaam door de nachtelijke stilte over den eeuwenouden straatweg en sterft langzaam weg....